In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. L. Sinoo, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 18 oktober 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit moet nemen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, wat aanleiding gaf tot de ingebrekestelling door eiser op 10 maart 2025. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, maar gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, heeft de rechtbank besloten om een langere termijn op te leggen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank verbindt een dwangsom van € 100,- per dag aan het niet naleven van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De totale vergoeding is vastgesteld op € 453,50, rekening houdend met de gemaakte kosten voor juridische bijstand. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 27 juni 2025.