ECLI:NL:RBDHA:2025:12239
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier humanitair niet-tijdelijk en belangenafweging op basis van artikel 8 EVRM
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’ behandeld. Eiser, die sinds 31 maart 1973 in Nederland verblijft, heeft zijn aanvraag ingediend na de intrekking van zijn verblijfsvergunning in 2017 vanwege gepleegde misdrijven. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de afwezigheid van een medische noodsituatie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij hij stelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke en medische omstandigheden.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van frustratie van vertrek uit Nederland. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de belangenafweging op basis van artikel 8 EVRM onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en gebiedt de minister om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij hij zich moet onthouden van uitzetting van eiser totdat er opnieuw op het bezwaar is beslist. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in het bestuursrecht, vooral in zaken die de rechten van individuen onder het EVRM raken. De rechtbank stelt dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel.