ECLI:NL:RBDHA:2025:12371
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende verblijfsvergunning voor familie- of gezinslid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij een bepaalde persoon. Het bestreden besluit, genomen door de minister van Asiel en Migratie, was op 6 juli 2021 genomen en verklaarde het bezwaar ongegrond. De verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. In de overwegingen werd opgemerkt dat er eerder op 23 november 2021 al een uitspraak was gedaan in een aan deze zaak gerelateerde bodemzaak, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.