ECLI:NL:RBDHA:2025:12376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
NL25.15198, NL25.15200, NL25.15202 en NL25.15204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van opvolgende asielaanvragen van Pakistanese eisers wegens gebrek aan nieuwe relevante elementen

Op 8 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van meerdere Pakistanese eisers die opvolgende asielaanvragen hadden ingediend. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvragen niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er volgens de minister geen nieuwe relevante elementen of bevindingen waren die de aanvragen konden onderbouwen. De eisers, die eerder asiel hadden aangevraagd, voerden aan dat zij nu over nieuwe documenten beschikten, waaronder een fatwa en een arrestatiebevel, die hun asielrelaas zouden ondersteunen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister terecht had geconcludeerd dat deze documenten geen nieuwe relevante feiten of elementen bevatten. De rechtbank heeft de eerdere afwijzingen van de asielaanvragen in stand gehouden, omdat de eisers niet voldoende hadden aangetoond dat de overgelegde documenten authentiek waren en dat zij zich voldoende hadden ingespannen om aan het originele arrestatiebevel te komen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de eisers de proceskosten toe.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.15198, NL25.15200, NL25.15202 en NL25.15204

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2025 in de zaken tussen

[eiser 1], v-nummer: [nummer 1], eiser 1

[eiseres 1],v-nummer: [nummer 2], eiseres 1,
en hun meerderjarige kinderen
[eiser 2],v-nummer: [nummer 3], eiser 2,
[eiseres 2],v-nummer: [nummer 4], eiseres 2,
samen eisers
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaringen van de asielaanvragen van eisers als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . De minister heeft de asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Volgens de minister hebben eisers namelijk een opvolgende aanvraag gedaan waaraan geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag liggen. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaringen van de asielaanvragen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het niet-ontvankelijk verklaren van de asielaanvragen van eisers in stand kan blijven. De minister heeft de door eisers overgelegde kopieën van een fatwa en een arrestatiebevel, terecht niet aangemerkt als nieuwe relevante feiten of elementen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in dit geding. Onder 4 en 4.1 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 8 en verder. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of de minister de ingebrachte documenten op een juiste manier heeft beoordeeld en getoetst. Onder 13 staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eisers hebben op 27 februari 2024 (opnieuw) opvolgende aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met de bestreden besluiten van 25 maart 2025 deze aanvragen niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen samen met NL25.15199, NL25.15201, NL25.15203 en NL25.15205 op 23 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Eerdere procedures
3. Eisers hebben meerdere asielprocedures gehad.
3.1.
Eisers hebben op 14 februari 2020 voor de eerste keer asiel aangevraagd. Op 17 juni 2020 zijn deze aanvragen niet in behandeling genomen. De daartegen ingestelde beroepen zijn door deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, op 27 augustus 2020 [2] kennelijk ongegrond verklaard.
3.2.
Eisers hebben op 25 november 2020 opnieuw asiel aangevraagd. Deze aanvragen zijn op 5 oktober 2021 afgewezen als ongegrond. Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft de hiertegen ingestelde beroepen van eisers op 18 november 2021 [3] ongegrond verklaard. Ook de hiertegen ingestelde hoger beroepen zijn door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) met de uitspraak van 7 december 2023 ongegrond verklaard.
3.3.
Eisers hebben op 17 januari 2024 opvolgende aanvragen ingediend die met de besluiten van 26 januari 2024 buiten behandeling zijn gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
Feiten en omstandigheden
4. De asielaanvragen van eisers van 25 november 2020 zijn de eerste asielaanvragen die inhoudelijk zijn beoordeeld en afgewezen. In die procedure hebben eisers aangevoerd dat zij christen zijn. Eiser 2 was in Pakistan getrouwd met een moslima. Om dit huwelijk mogelijk te maken heeft eiser 2 zich alleen op papier bekeerd tot de islam. Eiser 2 en zijn echtgenote hadden afgesproken dat zij allebei hun eigen geloof zouden praktiseren. Kort na het huwelijk is zij hierop teruggekomen en wilde zij dat eiser 2 zich daadwerkelijk tot de islam zou bekeren. Dit heeft hij geweigerd en ze zijn gescheiden. Door het huwelijk met een christen is de eer van de ex-echtgenote aangetast en wilde de familie wraak nemen op eiser 2. Eiser 2 is in 2014 en in 2019 aangevallen door twee broers van zijn ex-echtgenote. Eisers hebben vervolgens besloten om Pakistan te verlaten.
De problemen als gevolg van het huwelijk en de scheiding achtte de minister in die procedure niet geloofwaardig. Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft vervolgens geoordeeld dat de minister zich niet ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Door de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2023 is dit ook in rechte vast komen te staan.
4.1.
Vervolgens hebben eisers de opvolgende aanvragen gedaan die in deze procedure ter beoordeling voor liggen. Zij leggen daar hetzelfde asielrelaas aan ten grondslag maar geven aan dat zij nu beschikken over documenten ter onderbouwing van dit asielrelaas. Eisers leggen kopieën van een arrestatiebevel en een fatwa over, evenals screenshots van Whatsappgesprekken. Zij betogen dat de fatwa (een doodvonnis door een islamitische geestelijke uitgesproken) tegen eiser 1 is uitgesproken, omdat eiser 1 ervan wordt beschuldigd dat hij zijn zoon zou hebben bekeerd van de islam naar het christendom. Het arrestatiebevel is tegen eiser 1 en eiser 2 uitgevaardigd naar aanleiding van die fatwa. Eisers zijn van het bestaan van het arrestatiebevel en de fatwa op de hoogte geraakt na contact met [naam 1], een neef van eiser 1. Dat was na de inhoudelijke afwijzing van de minister van de eerdere asielaanvragen. Dit volgt uit de overgelegde screenshots.
Wat is het geschilpunt in deze zaken en wat is het toetsingskader?
5. De minister heeft de asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Er zijn volgens de minister geen relevante nieuwe elementen of bevindingen aangevoerd. De minister legt aan deze beslissing samengevat ten grondslag dat de documenten die door eisers zijn overgelegd niet authentiek zijn. Gelet op het ontbreken van goede verklaringen over onder andere het niet eerder overleggen van de documenten in combinatie met de tijdslijn, komt aan de documenten een (zeer) beperkte bewijswaarde toe. Dit maakt dat er wel sprake is van nieuwe documenten maar deze documenten doen geen afbreuk aan het eerdere standpunt dat het asielrelaas ongeloofwaardig is.
De aanvragen van eiseressen 1 en 2 zijn bovendien allebei afhankelijk van de aanvragen van de andere familieleden, eisers 1 en 2.
5.1.
Eisers betwisten niet dat de aanvragen van eiseressen 1 en 2 afhankelijk zijn van die van eisers 1 en 2. Eisers betwisten wel dat zij aan hun asielaanvragen geen relevante nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag hebben gelegd.
6. Voordat de rechtbank ingaat op de gronden zet zij eerst het toetsingskader uiteen.
6.1.
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 26 januari 2022 [4] , heeft overwogen volgt uit het arrest LH [5] van het Hof van Justitie dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen bestaat uit twee stappen. Stap 1 is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn. Uit het arrest LH volgt dat elementen of bevindingen nieuw zijn wanneer die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt de minister toe aan fase 2. Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Het Hof van Justitie overweegt dat moet zijn voldaan aan beide in fase 1 en fase 2 genoemde ontvankelijkheidsvereisten, maar benadrukt dat het gaat om afzonderlijke vereisten.
7. De minister stelt zich op het standpunt dat de nieuwe documenten geen relevante nieuwe elementen of bevindingen zijn omdat deze de kans niet aanzienlijk groter maken dat de aanvragen voor inwilliging in aanmerking komen.
Aan eisers wordt niet (meer) tegengeworpen dat de fatwa in kopie is overgelegd omdat van een fatwa geen origineel bestaat; deze wordt namelijk mondeling uitgesproken en daarna schriftelijk verspreid. In geschil is dus of er sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen.
Is er sprake van relevante nieuwe elementen of bevindingen?
Hebben eisers een goede verklaring gegeven voor het niet eerder melding maken van de documenten en niet kunnen overleggen van een origineel arrestatiebevel?
8. Eisers betogen dat de minister ten onrechte stelt dat eisers de fatwa en het arrestatiebevel al eerder hadden kunnen overleggen. Ook stelt de minister ten onrechte dat de verklaringen van eisers, waarom de fatwa pas voor het eerst in deze procedure kon worden overgelegd, tekortschieten. Vanaf het moment dat eisers Pakistan hebben verlaten hebben zij om veiligheidsredenen geen contact meer met hun familie gehad. Toen hun asielaanvraag werd afgewezen heeft eiser 1 een aantal dagen na 5 oktober 2021 contact opgenomen met zijn neef in Pakistan. Daarna duurde het nog enkele weken voordat eisers telefonisch contact hadden met de neef in Pakistan en zij op de hoogte zijn gesteld van de fatwa. Het duurde nog langer voordat eisers op de hoogte waren van het arrestatiebevel. De minister gaat er ten onrechte van uit dat eisers de documenten al vóór de behandeling van het beroep in hun eerdere asielaanvraag [6] op 9 november 2021 [7] hadden kunnen overleggen. De minister heeft ook geen moeite gedaan om een tijdslijn te schetsen wanneer eisers op de hoogte zijn geraakt van de documenten. Eisers hebben aan hun toenmalige gemachtigde gevraagd om de documenten tijdens de beroepsprocedure in te brengen. De gemachtigde gaf echter aan dat dit niet meer mogelijk was.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat de verklaringen van eisers waarom de kopie van de fatwa niet eerder over kon worden gelegd tekortschieten. De kopie van de fatwa dateert namelijk van februari 2020. Uit het gehoor opvolgende aanvraag van eiser 1 blijkt dat zijn neef [naam 1] na de afwijzing van de vorige asielaanvraag in oktober 2021 eiser 1 telefonisch heeft geïnformeerd over de fatwa en het arrestatiebevel. [8] Uit de zienswijze volgt dat eiser 1 enkele weken na het telefonisch contact met de neef, via Whatsapp, een kopie van de uitgevaardigde fatwa heeft ontvangen. Op het moment dat een kopie van de fatwa werd ontvangen stond de afwijzing van de vorige asielaanvraag van eisers nog niet in rechte vast. Ook waren eisers aanwezig bij de behandeling van hun beroep ter zitting op 9 november 2021. Los van de vraag wat het exacte moment van verkrijging van de kopie van het arrestatiebevel was, staat in ieder geval vast dat eisers ook daarover beschikten voorafgaand aan het onherroepelijk worden van hun afwijzing met de Afdelingsuitspraak van 7 december 2023. Gelet daarop hoefde de minister dan ook geen tijdslijn te maken, zoals eisers betogen.
Eisers hadden van het bestaan van deze kopieën van de fatwa en het arrestatiebevel dus melding kunnen maken tijdens deze beroepsprocedure, uiterlijk op die zitting, of in hoger beroep. Dat hun toenmalige gemachtigde aangaf dat het niet zinvol meer was om de stukken in te dienen of daarvan melding te maken, doet hier niet aan af. Ook niet als het vanuit hun cultuur ongepast of ongebruikelijk is om tegen het advies van hun toenmalige gemachtigde in te gaan. Hoewel dit best invoelbaar is, is het niettemin hun eigen verantwoordelijkheid om het verzoek om internationale bescherming te staven en waar mogelijk te onderbouwen met documenten. [9] De minister mag dan ook van hen verwachten dat zij de documenten overleggen, zodra zij hierover beschikken. Of tijdig verklaren dat zij daarover de beschikking hebben (gekregen).
Hebben eisers aannemelijke verklaringen afgelegd over de wijze waarop zij aan de fatwa en het arrestatiebevel zijn gekomen?
9. Eiser 2 betoogt dat de minister ten onrechte aan hem tegenwerpt dat hij geen antwoorden kan geven op de vraag hoe zijn familie op de hoogte is geraakt van de fatwa en dat hij summier en oppervlakkig heeft verklaard over hoe de neef aan een kopie van de fatwa is gekomen. En ook hoe dit vervolgens de familie heeft bereikt. De minister houdt onvoldoende rekening met, of heeft geen weet van, de familieverhoudingen binnen de Pakistaanse cultuur. Eiser 1 neemt als vader van eiser 2 de rol van pater familias in en regelt dergelijke zaken voor het gezin en fungeert daarin ook als woordvoerder.
9.1.
Ter zitting heeft de minister verduidelijkt dat het ingenomen standpunt in het besluit van eiser 2 over het niet weten hoe aan de documenten is gekomen, ook geldt voor het besluit van eiser 1. De motivering is daarom ter zitting door de minister aangevuld. Eisers hebben hier geen bezwaar tegen gemaakt.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat de verklaringen van eisers over de manier waarop zij aan de documenten zijn gekomen, onduidelijk zijn. Eiser 2 heeft over de fatwa verklaard dat deze in 2020 zou zijn uitgeroepen. [10] De fatwa zou verspreid zijn en de familie zou hier vervolgens op de hoogte van zijn geraakt. Uit het gehoor opvolgende aanvraag blijkt dat eiser 2 geen antwoord kan geven op de vraag hoe zijn familie van de fatwa op de hoogte is geraakt. [11] De verklaring dat er vanwege veiligheidsoverwegingen geen contact was met de familie is een onvoldoende verklaring. Ook weet eiser 2 over het verkrijgen van een foto van de fatwa via de neef van zijn vader, alleen te verklaren dat zijn vader weet hoe de neef aan de foto is gekomen. Hij weet niet wat zijn vader met neef [naam 1] heeft besproken. De antwoorden van eiser 2 op de vraag waar de neef het document zou hebben gezien zodat hij een foto kon maken, mocht de minister onvoldoende achten. Eiser 2 heeft alleen verklaard dat ‘iemand’ het document heeft gezien. Daarnaast stelt de minister zich over de verkrijging van de kopie van het arrestatiebevel niet ten onrechte op het standpunt dat de verklaring van eiser 2 dat het arrestatiebevel zou zijn verkregen door de huisbaas en dat zijn onderbuurman hier een foto van kreeg, te vaag en algemeen is.
Hebben eisers zich onvoldoende ingespannen om aan het originele arrestatiebevel te komen?
10. Eisers betogen dat de minister er ten onrechte van uitgaat dat het voor hen mogelijk is om aan het originele arrestatiebevel te komen omdat het hen ook is gelukt om via [naam 1] aan de kopie (zijnde een foto van het arrestatiebevel) te komen. [naam 1] heeft de kopie kunnen maken met de hulp van de buurman van eisers ([naam 2]) en hun huisbaas ([naam 3]). [naam 1] is voor [naam 2] en [naam 3], een willekeurige derde. Het feit dat neef [naam 1] een foto mocht maken van het arrestatiebevel, bekent niet zonder meer dat hij ook aan het originele exemplaar kan komen. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat het daarnaast maar de vraag is of de huisbaas het originele arrestatiebevel kan en wil afgeven. Ook mag de minister niet van hen verwachten dat zij hun neef vragen om zichzelf in gevaar te brengen. De neef in Pakistan is namelijk christelijk en de huisbaas is islamitisch. De minister stelt ook ten onrechte dat andere familieleden pogingen hadden kunnen ondernemen om eisers in het bezit te stellen van het originele arrestatiebevel.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat niet kan worden ingezien waarom eisers wel in staat zijn gebleken om via de neef in Pakistan een foto van het arrestatiebevel over te leggen, maar dat het voor hen onmogelijk is om aan het originele document te komen. De minister mag het namelijk onaannemelijk achten dat de huisbaas wel heeft meegewerkt en heeft toegestaan dat de neef van eiser 1 een foto maakt van het arrestatiebevel maar dat hij, vanwege zijn islamitische geloof, niet mee zou werken aan het afgeven van het origineel. Eisers hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom [naam 3] het ene wel zou willen doen en het andere niet. Ook is niet voldoende inzichtelijk gemaakt waarom [naam 1] meer gevaar zou lopen als hij om het origineel zou vragen dan bij de vraag of hij een foto mocht maken van het document. De minister mag van eisers verwachten dat zij zich inspannen om documenten die hun opvolgende aanvraag en een nieuw relevant element staven, te overleggen.
Had de minister in het kader van de samenwerkingsplicht navraag moeten doen bij de ambassade?
11. Eisers betogen dat de minister navraag had kunnen en moeten doen bij de Nederlandse ambassade in Pakistan om informatie in te winnen over de fatwa en of de uitvaardiging daarvan aannemelijk is.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om onderzoek te verrichten of navraag te doen bij de Nederlandse ambassade in Pakistan over de uitgevaardigde fatwa. Binnen het toetsingskader van de opvolgende aanvragen, namelijk of de aanvragen ontvankelijk zijn, heeft de minister voldoende invulling gegeven aan de samenwerkingsverplichting. De minister was (alleen al om die reden) dan ook niet gehouden om zelfstandig onderzoek te verrichten naar de fatwa.
Conclusie over de vraag of er sprake is van relevante nieuwe feiten en omstandigheden
12. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat in zijn algemeenheid weinig waarde kan worden toegekend aan documenten waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld. Gelet daarop en op de bovenstaande overwegingen oordeelt de rechtbank dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat in het licht van de ontoereikende verklaringen van eisers over hoe zij aan de kopieën van de fatwa en het arrestatiebevel zijn gekomen, waarom zij daar niet eerder melding van hebben gemaakt en waarom zij niet het originele arrestatiebevel kunnen overleggen, aan deze documenten een zeer beperkte bewijswaarde toekomt. Vanwege deze beperkte bewijswaarde stelt de minister zich terecht (impliciet) op het standpunt dat deze documenten geen afbreuk doen aan het (eerdere) standpunt dat het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig is. Deze documenten maken de kans op inwilliging van de asielaanvraag van eisers niet aanzienlijk groter. De minister stelt zich ook terecht op het standpunt dat de screenshots, die de verklaringen van eisers in deze procedure ondersteunen, (daarom) ook niet leiden tot een ander oordeel. De minister mocht de opvolgende asielaanvragen van eisers daarom niet-ontvankelijk verklaren. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

13. De minister heeft de aanvragen terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de opvolgende aanvragen van eisers niet maken dat aan hen nu wél een verblijfsvergunning wordt toegekend. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb. Den Haag, zp. Den Haag van 27 augustus 2020, zaaknummers NL20.12611, NL20.12612, NL20.12613, NL20.12614, NL20.12615, NL20.12616, NL20.12617 en NL20.12618 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag, zp. Utrecht van 18 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:16064.
4.ABRvS van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208.
5.Dit arrest is van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
6.Het gaat hier om de eerste inhoudelijke asielprocedure, die is aangevangen met de asielaanvragen van 25 november 2020.
7.Dat is de datum waarop de rechtbank Utrecht de beroepen van eisers, die staan genoemd in noot 2, op zitting heeft behandeld.
8.Pagina 3 en pagina 5 van het Gehoor opvolgende aanvraag.
9.Dit volgt uit jurisprudentie van het Hof van Justitie. Zie onder meer het arrest X van 29 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:523, overwegingen 46.
10.Pagina 9 en 10 van het Gehoor opvolgende aanvraag.
11.Pagina 11 van het Gehoor opvolgende aanvraag.