ECLI:NL:RBDHA:2025:12403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
NL25.28981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 2 april 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring voortduurt en dat de minister de rechtbank op 1 juli 2025 op de hoogte heeft gesteld van het voortduren van deze maatregel. Eerder, op 28 april 2025, had de rechtbank al een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft in deze procedure geen zitting gehouden, maar het vooronderzoek gesloten op 4 juli 2025.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er gewijzigde omstandigheden zijn die de maatregel onevenredig bezwarend maken. De rechtbank heeft ook ambtshalve geen gronden gevonden om tot een ander oordeel te komen.

De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond wordt verklaard en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28981

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de minister van Asiel en Migratie

Procesverloop

1. De minister heeft op 2 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De minister heeft de rechtbank op 1 juli 2025 van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.2.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 28 april 2025. [1]
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en daarom het vooronderzoek gesloten op 4 juli 2025.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. Uit de uitspraak van 28 april 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 22 april 2025) rechtmatig is.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
5. Eiser betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling van eiser. In dit kader voert eiser het volgende aan. Uit de vertrekgesprekken blijkt dat eiser graag snel wil terugkeren naar Marokko. Om die reden is het de vraag of het zware middel van de inbewaringstelling moet worden toegepast.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 28 april 2025 geen aanleiding gezien om te oordelen dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling van eiser. Hier ziet de rechtbank ook nu geen aanleiding voor. Eiser heeft met zijn stelling dat hij graag snel wil terugkeren naar Marokko namelijk niet aannemelijk gemaakt dat er zich in de te toetsen periode gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan waardoor het risico op onttrekking is afgenomen of waardoor de maatregel onevenredig bezwarend is geworden. Gelet hierop zijn er geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd waardoor de rechtbank hier nu anders over zou moeten oordelen dan in de uitspraak van 28 april 2025.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 28 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7183.
2.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.