In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 2 april 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring voortduurt en dat de minister de rechtbank op 1 juli 2025 op de hoogte heeft gesteld van het voortduren van deze maatregel. Eerder, op 28 april 2025, had de rechtbank al een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft in deze procedure geen zitting gehouden, maar het vooronderzoek gesloten op 4 juli 2025.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er gewijzigde omstandigheden zijn die de maatregel onevenredig bezwarend maken. De rechtbank heeft ook ambtshalve geen gronden gevonden om tot een ander oordeel te komen.
De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond wordt verklaard en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.