ECLI:NL:RBDHA:2025:12408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
NL25.15208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op nareisaanvraag na eerdere rechterlijke uitspraak

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op een nareisaanvraag, voortvloeiend uit een eerdere uitspraak van de rechtbank op 30 september 2024. In die uitspraak werd de minister opgedragen om binnen acht weken een beslissing te nemen, tenzij hij aangaf nader onderzoek te willen verrichten. De minister heeft deze termijn overschreden, wat aanleiding gaf voor eiser om beroep in te stellen. De rechtbank overweegt dat de minister sinds 15 januari 2024 het principe van first-in first-out hanteert voor nareiszaken, maar dat dit niet rechtvaardigt dat het beroep van eiser wordt aangehouden. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen. De rechtbank concludeert dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een duidelijke termijn was gesteld in de eerdere uitspraak. De rechtbank oordeelt dat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en verklaart het beroep gegrond. De minister wordt opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag. Tevens wordt een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 194,- moet door de minister worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 9 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.15208
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.E.M. Jacquemard), en
de minister van Asiel en Migratie,de minister.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 30 september 2024.1 In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen acht weken moet beslissen op de nareisaanvraag van eiser, indien de minister niet binnen die termijn kenbaar maakt dat hij nader onderzoek wil verrichten. De minister heeft zich hieraan niet gehouden. Eiser stelt daarom nu beroep in.

Overwegingen

De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3
2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3. Bij de behandeling van aanvragen in zogenoemde nareiszaken hanteert de minister sinds 15 januari 2024 het principe van first-in first-out. Deze werkwijze houdt in dat de minister de aanvraag van eiser naar verwachting in juni 2025 in behandeling neemt. Tegen deze achtergrond verzoekt de minister de rechtbank primair om het beroep van eiser tot dat moment aan te houden. In het verlengde hiervan verzoekt de minister de rechtbank om een nadere beslistermijn op te leggen in lijn met de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 16 augustus 20244. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor de minister de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 30 september 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit.5 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiser dus ontvankelijk.
Is het beroep van eiser gegrond?
5. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
6. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.6 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.7
7. De minister heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij enkel ingaat op algemene aspecten over het werken volgens het fifo-principe. Onduidelijk is daardoor wanneer de minister gaat beslissen op de aanvraag. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
8. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.8 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van
€ 37.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere dwangsom op te leggen, zoals de minister heeft verzocht.
6 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van R.C. Gürel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 juli 2025

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.