ECLI:NL:RBDHA:2025:12409
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsrecht en arbeidsmarktaantekening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning had aangevraagd, had een verblijfsaantekening in zijn paspoort gekregen met de mededeling 'arbeid niet toegestaan'. De minister van Asiel en Migratie had deze aantekening op 20 maart 2025 geplaatst, en op 16 juni 2025 werd deze herhaald. Verzoeker maakte bezwaar tegen de laatste aantekening en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat hij rechtmatig verblijf had en dat het hem niet toegestaan was om te werken, wat zijn financiële situatie ernstig zou beïnvloeden.
De voorzieningenrechter heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was. Verzoeker had sinds 11 december 2024 geen recht meer om te werken, en zijn aanvraag om een EU-document was afgewezen zonder dat hij daartegen bezwaar had gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde, omdat hij geen bewijsstukken had overgelegd die zijn stellingen onderbouwden. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De zaak betreft de toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de beoordeling van de rechtmatigheid van de verblijfsaantekening en de arbeidsmarktaantekening.