ECLI:NL:RBDHA:2025:9505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
29 mei 2025
Zaaknummer
NL25.22448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake arbeidsmarktaantekening in verblijfssticker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen een arbeidsmarktaantekening op zijn verblijfssticker die aangaf dat arbeid niet was toegestaan. Verzoeker had eerder een verblijfsvergunning die was ingetrokken en had een verzoek ingediend om een nieuwe sticker te verkrijgen waarin stond dat arbeid wel was toegestaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er spoedeisend belang was bij het verzoek, aangezien verzoeker niet in zijn levensonderhoud kon voorzien zonder werk. De voorzieningenrechter heeft de belangen afgewogen en geconcludeerd dat verzoeker recht heeft op een sticker waarin staat dat arbeid wel is toegestaan, totdat er op het hoger beroep tegen de eerdere uitspraak is beslist. De voorzieningenrechter heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22448

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 mei 2025 een sticker met een verblijfsaantekening, met daarin de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid niet toegestaan’, aan verzoeker verstrekt.
Verzoeker heeft op 15 mei 2025 bezwaar gemaakt tegen de sticker, voor zover daarin de arbeidsmarktaantekening is opgenomen dat arbeid niet is toegestaan.
Op dezelfde dag heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek staat nu ter beoordeling.
Op 21 mei 2025 heeft verzoeker de gronden van zijn verzoek ingediend. Op 23 mei 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op dezelfde dag heeft verzoeker daar nog op gereageerd. Vanwege de gestelde spoed ziet de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht af van een zitting. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 28 mei 2025 gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Inleiding
1. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Turkse nationaliteit.
1.1.
Verzoeker had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst (op grond van Besluit 1/80)’. Met het besluit van 14 juli 2022 heeft verweerder die verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 1 november 2019 ingetrokken, een aanvraag van verzoeker om hem een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen afgewezen en de geldigheidsduur van de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet verlengd. Met het besluit van 17 mei 2023 heeft verweerder het door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep daartegen bij uitspraak van 10 januari 2025 (NL23.17206) ongegrond verklaard. Verzoeker heeft daartegen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) hoger beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht. Bij uitspraak van 24 april 2025 (202500809/2/V2) heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat verzoeker niet mag worden uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.
1.2.
Verweerder heeft op 2 mei 2025 een sticker met een verblijfsaantekening aan verzoeker verstrekt, waarin staat dat uitzetting achterwege wordt gelaten hangende een beslissing op bezwaar, administratief beroep of een beroep bij de rechtbank. Bij de arbeidsmarktaantekening is het woordje ‘wel’ doorgekrast, zodat daar staat dat arbeid niet is toegestaan.
Verzoek
2. Verzoeker heeft een voorlopige voorziening ingediend die ertoe strekt hem een sticker met verblijfssticker toe te kennen waarin staat dat arbeid vrij is toegestaan.
Spoedeisend belang
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Verzoeker heeft toegelicht dat hij nu niet mag werken, waardoor hij zijn vaste lasten van hemzelf en zijn echtgenote en twee jonge kinderen niet kan betalen.
Verzoeker heeft de noodzaak om te werken met stukken onderbouwd. Zo heeft hij stukken overgelegd waaruit volgt dat er betalingsregelingen zijn getroffen. In de stellingen van verweerder dat uit die stukken niet volgt dat verzoeker en zijn echtgenote voor de betaling van vaste lasten volledig afhankelijk zijn van het inkomen van verzoeker, dat er geen bankafschriften zijn overgelegd waaruit een banksaldo volgt, en dat de schulden voornamelijk zijn opgebouwd gedurende periodes waarin het verzoeker was toegestaan om te werken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel. Vaststaat dat eiser door de intrekking van zijn verblijfsvergunning niet meer mag werken en dat hij naast vaste lasten en betalingsregelingen ook schulden heeft, en een gezin met twee jonge kinderen. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
Standpunten partijen
4.1.
Verzoeker betoogt dat uit de Afdelingsuitspraak van 24 april 2025 volgt dat hij het recht heeft om te werken. Verzoeker had bij de Afdeling zijn spoedeisend belang uitsluitend gebaseerd op het feit dat hij niet meer mocht werken en dat hij daardoor in financiële nood raakte doordat hij de vaste lasten van hem en zijn gezin niet meer kon betalen. Er was geen spoedeisend belang bij een verbod op uitzetting, want een concrete uitzettingsdreiging was niet aanwezig. De Afdeling heeft een voorlopige voorziening getroffen, ‘gelet op de belangen die verzoekers naar voren hebben gebracht’. Volgens verzoeker betekent dit dat hij mag werken, ook al staat er in het dictum alleen dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op het hoger beroep is beslist. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2025, en die van 11 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1414, volgt dan dat verzoeker rechtmatig verblijf heeft en dat hem arbeid moet worden toegestaan.
4.2.
Volgens verweerder volgt uit de Afdelingsuitspraak van 24 april 2025 niet dat verzoeker het recht heeft om te werken. Er is immers alleen een voorlopige voorziening getroffen die inhoudt dat verzoeker niet mag worden uitgezet. Het verzoek, voor zover dat strekt tot het toestaan van arbeid, heeft de Afdeling niet toegewezen. Er is geen wettelijke grondslag waaruit volgt dat het vreemdelingen moet worden toegestaan om te werken bij een toegewezen voorlopige voorziening in hoger beroep, waaruit volgt dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet, totdat op het hoger beroep is beslist. De verwijzing naar de uitspraak van 11 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1414, kan volgens verweerder niet slagen, nu daaruit enkel volgt dat de vreemdeling gedurende de bezwaarprocedure het recht heeft om arbeid te verrichten.
Oordeel van de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening heeft bepaald dat verzoeker niet wordt uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist. Dit zorgt voor rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder g, en het vijfde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 volgt dat verweerder bij rechtmatig verblijf op die grond een sticker met verblijfsaantekening verstrekt, die luidt ‘bezwaarschrift ingediend of beroep rechtbank ingediend op (datum). Arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel/niet vereist’. Uit voorgaande artikelen volgt niet dat verweerder niet de bevoegdheid heeft om arbeid aan verzoeker toe te staan. Die artikelen duiden er juist op dat verweerder afhankelijk van de situatie bij een toegewezen voorlopige voorziening wel of geen arbeid kan toestaan en dat hij die bevoegdheid dus wel heeft. Verweerder heeft in zijn verweerschrift niet gemotiveerd waarom dit anders zou zijn.
6. Deze procedure leent zich echter niet voor een grondige beoordeling van de vraag in welke situatie verweerder gebruik maakt van zijn bevoegdheid om bij een toegewezen voorlopige voorziening arbeid aan de verzoeker toe te staan. De voorzieningenrechter maakt daarom een belangenafweging. In het voordeel van verzoeker weegt wat onder 3. is overwogen over het spoedeisend belang, wat onder 5. is overwogen over artikelen die erop duiden dat verweerder wél arbeid kan toestaan, het gebrek aan een nadere motivering van verweerder, en het feit dat de ingetrokken vergunning zag op arbeid in loondienst en dat in dat kader een voorlopige voorziening door de Afdeling is getroffen. Verweerder heeft geen belangen gesteld. Daarom valt de belangenafweging in het voordeel van verzoeker uit en treft de voorzieningenrechter van de rechtbank nu de gevraagde voorziening.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande bepaalt de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening dat een nieuwe sticker met een verblijfsaantekening, met daarin de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid wel toegestaan’, aan verzoeker wordt verstrekt, die geldig is totdat op het hoger beroep tegen de uitspraak van 10 januari 2025 (NL23.17206) is beslist.
8. Omdat verzoeker geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder dat niet te vergoeden.
9. Omdat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treft krijgt verzoeker een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 907,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat een nieuwe sticker met een verblijfsaantekening, met daarin de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid wel toegestaan’, aan verzoeker wordt verstrekt, die geldig is totdat op het hoger beroep tegen de uitspraak van 10 januari 2025 (NL23.17206) is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.