ECLI:NL:RBDHA:2025:1244
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag voor verblijf bij stiefmoeder op basis van hechte persoonlijke banden
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2025, wordt het beroep van twee Nigeriaanse dochters tegen de afwijzing van hun aanvraag voor verblijf bij hun vader en stiefmoeder in Nederland behandeld. De aanvraag was afgewezen door de Minister van Asiel en Migratie op 22 december 2022, en het bezwaar hiertegen werd op 14 mei 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 28 oktober 2024 behandeld, waarbij de referent, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De eisers, geboren in 2009 en 2013, verblijven bij hun moeder in Nigeria en zijn de dochters van de referent. De aanvraag voor verblijf werd afgewezen omdat niet voldaan werd aan de voorwaarden, waaronder het vereiste dat de referent Nederlander moet zijn of een niet-tijdelijk verblijfsrecht moet hebben. De rechtbank oordeelt dat de referent geen Nederlander is en geen verblijfsvergunning heeft, waardoor de aanvraag terecht is afgewezen. De echtgenote van de referent is wel Nederlander, maar de dochters zijn niet haar biologische of juridische kinderen, wat ook een reden is voor de afwijzing.
Eisers betogen dat er wel hechte persoonlijke banden zijn met de echtgenote van de referent, maar de rechtbank concludeert dat de dochters feitelijk niet tot het gezin van de echtgenote behoren. De rechtbank stelt dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat de dochters hun hele leven bij hun moeder in Nigeria wonen en de echtgenote hen slechts één keer heeft ontmoet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.