ECLI:NL:RBDHA:2025:12464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
NL25.16448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een minderjarige met twijfel over de geboortedatum en de rechtsgevolgen van de leeftijdsregistratie in Italië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die een asielaanvraag heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 27 maart 2025 de asielaanvraag ingewilligd, maar gaat uit van de meerderjarigheid van eiser. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat hij meent dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij uitgaat van de geboortedatum die in Italië is geregistreerd. De rechtbank behandelt het beroep op 3 juli 2025, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank constateert dat de minister in een aanvullende beschikking van 28 april 2025 alsnog motiveert waarom hij de geboortedatum van eiser aanhoudt, maar dat er sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de leeftijdsregistratie in Italië als doorslaggevend moet worden beschouwd. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten voor zover deze zien op de vaststelling van eisers leeftijd, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 907,00, te betalen door de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16448

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. F.H. Gart),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. O. Sari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser. De minister heeft in het besluit van 27 maart 2025 de asielaanvraag van eiser ingewilligd en gaat hierin uit van de meerderjarigheid van eiser.
1.1.
Eiser heeft tegen voornoemd besluit beroep ingesteld.
1.2.
Op 28 april 2025 heeft de minister een aanvullende beschikking genomen, waarin de minister motiveert waarom wordt uitgegaan van meerderjarigheid.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Het bestreden besluit

2. Met het besluit van 27 maart 2025 heeft de minister de asielaanvraag van eiser ingewilligd. De minister houdt als geboortedatum [geboortedatum 1] aan. In de aanvullende beschikking motiveert de minister dat eiser geen originele identificerende documenten heeft overgelegd. De medewerkers van de AVIM en de hoormedewerker van de IND hebben geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven geboortedatum van [geboortedatum 2] . Uit onderzoek is gebleken dat eiser in Italië geregistreerd staat met de geboortedatum [geboortedatum 1] . Eiser heeft verklaard dat hij bij de totstandkoming van deze registratie onder andere last van schurft had en ondervoed was. De minister volgt deze verklaring niet. Gelet op het gebrek aan documenten en de vage en wisselende verklaring van eiser over zijn leeftijd houdt de minister vast aan de geboortedatum zoals die in Italië is geregistreerd.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser voert allereerst aan dat de minister in het inwilligende besluit niet, althans onvoldoende, heeft gemotiveerd waarom is uitgegaan van de geboortedatum van [geboortedatum 1] . Gezien de aanvullende beschikking is er volgens eiser sprake van een motiveringsgebrek en is het beroep om deze reden al gegrond. De minister heeft op zitting aangegeven dat het besluit van 28 april 2025 een aanvullende motivering is en dat er sprake is van een motiveringsgebrek. De minister heeft de rechtbank verzocht om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, nu er in het besluit van 28 april 2025 alsnog gemotiveerd is dat de minister terecht is uitgegaan van de geboortedatum [geboortedatum 1] .
4. De rechtbank stelt vast dat de minister pas in het besluit van 28 april 2025 heeft gemotiveerd waarom er wordt uitgegaan van de geboortedatum van [geboortedatum 1] , zodat sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank beoordeelt hierna of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten.
De vaststelling van eisers leeftijd
5. Eiser stelt dat niet in overwegende mate gewicht kan worden toegekend aan de leeftijdsregistratie in Italië. Uit het onderzoek dat gedaan is naar de leeftijd van eiser is niet gebleken dat de door eiser opgegeven geboortedatum onjuist is; er is alleen geconstateerd dat er een ander geboortejaar is genoteerd waarvan helemaal niet vaststaat dat die wel juist is. Bovendien, het verschil met de geregistreerde leeftijd in Italië is dusdanig groot dat, indien die juist is, er nooit twijfel had kunnen ontstaan over de leeftijd van eiser.
5.1.
Eiser stelt verder dat zijn verklaring dat hij wegens zijn jonge leeftijd nooit de beschikking heeft gehad over een paspoort, identiteitskaart en een bewonerspas, strookt met de beschikbare landeninformatie over Eritrea over dit onderwerp. Bovendien miskent de minister dat eiser na het stoppen met school is vertrokken en zijn schoolpas dus al had weggegooid zoals eiser elk jaar deed en zoals eiser ook verklaard heeft. Er wordt verder miskend dat een schoolpas geen identificerend document is. Over de indicatieve documenten wordt eiser verder tegengeworpen te hebben aangegeven zijn ouders hierom te vragen maar geen documenten te hebben aangeleverd. Eiser heeft hiervoor wel degelijk een inspanning geleverd maar zonder succes, hetgeen ook in de lijn der verwachting lag en zoals eiser al eerder heeft aangegeven tijdens de schouw.
5.2.
Voorts stelt eiser dat hem wordt tegengeworpen wisselend te hebben verklaard over zijn leeftijd, althans dat de zakelijk weergegeven gebeurtenissen niet goed in de tijdlijn passen. Echter zijn de afwijkingen zeven maanden tot misschien hooguit een jaar. Dit kan eiser in redelijkheid niet worden tegengeworpen gezien de door de minister gehanteerde leeftijd die maar liefst vijf jaar hoger ligt onwaarschijnlijker is dan de verklaring van eiser.
5.3.
Ten aanzien van de schouwgesprekken wordt door eiser opgemerkt dat AVIM geconcludeerd heeft dat het gedrag en de houding niet overeenkomen met dat van een 16-jarige. Wat er dan aan het gedrag en houding niet overeenkomt wordt niet vermeld. Welk gedrag wijst op evidente meerderjarigheid is niet duidelijk. Eiser stelt zich op het standpunt dat bij de schouw door AVIM ten onrechte geconcludeerd is tot evidente meerderjarigheid. Ook de benoemde uiterlijke kenmerken genoemd in de schouw van de IND passen eerder bij een minderjarige dan bij een meerderjarige. De vraagt dringt zich op in hoeverre de schouwen zorgvuldig geweest zijn daar waar duidelijk objectief waarneembare kenmerken bij de AVIM wel, maar door de IND niet waargenomen worden, of andersom. Volgens het besluit hebben zowel IND als AVIM geoordeeld dat de uiterlijke kenmerken niet duiden op een leeftijd van 16 jaar en acht maanden. Omgekeerd stelt eiser zich op het standpunt dat in redelijkheid ook niet gesteld kan worden dat eiser zonder twijfel maar liefst vijf jaar ouder is, welk standpunt de minister in de bestreden beslissing inneemt. Eiser merkt tot slot op dat er aan de leeftijdsregistratie in Italië alleen een verklaring ten grondslag ligt. Eiser had op dat moment schurft en was ondervoed. Eiser stelt zich op het standpunt dat dit een plausibele verklaring zou kunnen opleveren voor de afwijking van de registratie in Nederland en Italië. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat deze feiten en omstandigheden in de beoordeling zijn meegewogen.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 volgt dat de minister niet op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat. Dit betekent niet dat geen gewicht toekomt aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. De minister moet de leeftijd van een vreemdeling en de bewijswaarde van een leeftijdsregistratie namelijk beoordelen met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Het is daarbij in beginsel aan de betrokken vreemdeling om zijn identiteit, waaronder zijn geboortedatum aannemelijk te maken. Als de minister twijfels heeft over de minderjarigheid van de vreemdeling, dan geldt als vertrekpunt de presumptie van minderjarigheid. De minister moet dan uitgaan van het vermoeden dat de vreemdeling minderjarig is. Het is dan aan de minister om dat vermoeden te ontzenuwen. De minister zal steeds alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd. De minister is daarom overgegaan tot het schouwen van eiser. De rechtbank stelt vast dat de medewerkers van de AVIM op basis van lichamelijke kenmerken, gedragingen en/of verklaringen van eiser hebben geconcludeerd tot evidente meerderjarigheid van eiser. De medewerker van de IND heeft op basis van lichamelijke kenmerken, gedragingen en/of verklaringen van eiser geconcludeerd dat twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. De rechtbank is echter van oordeel dat de resultaten van de leeftijdsschouwen onvoldoende inzichtelijk en concludent zijn. Met betrekking tot de lichamelijke kenmerken, merkt de rechtbank op dat door de AVIM onder andere is geconstateerd dat eiser wel een terugwijkende haargrens, stoppels op zijn kin en duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken heeft. Dit klemt nu door de IND is geconcludeerd dat eiser geen terugwijkende haargrens, geen stoppels en geen duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken heeft. Verder is niet inzichtelijk welke betekenis de (niet) door de medewerker van de IND waargenomen uiterlijke kenmerken of gedragingen toekomt bij de bepaling van de leeftijd van eiser. Over de gedragingen van eiser is door de medewerker van de IND verder, onder andere, opgemerkt dat eiser rustig en meewerkend is, dat hij een actieve luisterhouding heeft, dat hij zo nu en dan oogcontact zoekt en dat hij rechtop op zijn stoel zit. Onduidelijk is gebleven waarom deze specifieke gedragingen tot de conclusie leiden dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Evenmin wordt in de conclusie uitgelegd waarom specifieke verklaringen tot die twijfel hebben geleid. Door de minister is onvoldoende gemotiveerd waarom er, gelet op het voorgaande, desondanks kan worden uitgegaan van de bevindingen uit de schouwen. Nu dit onvoldoende gemotiveerd is, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom in zoverre gegrond. De rechtbank zal hierna bezien of de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand kunnen blijven.
6.2.
Voor wat betreft het standpunt dat de minister ten onrechte een groot gewicht heeft toegekend aan de leeftijdsregistratie in Italië, overweegt de rechtbank als volgt. De minister heeft nader onderzoek gedaan bij de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat de onderzoeksresultaten zeer summier zijn en enkel aantonen dat eiser in Italië inderdaad is geregistreerd onder de geboortedatum [geboortedatum 1] dat dit enkel gebaseerd is op de verklaring van eiser en dat er geen leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten geven geen antwoord op de vraag over de manier waarop en de omstandigheden waaronder de Italiaanse autoriteiten tot de vaststelling van de geboortedatum van [geboortedatum 1] zijn gekomen. Dat betekent dat aan de registratie op zichzelf geen doorslaggevend gewicht mag worden toegekend.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen doorslaggevend gewicht toegekend aan de leeftijdsregistratie. Uit de aanvullende beschikking blijkt welke overige feiten en omstandigheden betrokken zijn bij het bepalen van de leeftijd. Zo wordt eiser tegengeworpen dat hij vaag heeft verklaard over de weggegooide passen, dat hij geen (indicatieve) documenten heeft opgevraagd en dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn leeftijd. De minister heeft overwogen dat eiser heeft verklaard dat hij elk jaar zijn schoolpas weggooide en een nieuwe kreeg. Toen eiser Eritrea had verlaten, zou hij nog op school zitten. Om deze reden zou eiser volgens de minister zijn schoolpas nog niet kunnen hebben weggegooid aangezien het nog niet het einde van het jaar was. Uit het verslag gehoor leeftijdsonderzoek blijkt echter ook, zoals door eiser is betoogd, dat eiser heeft verklaard dat hij de uitslag van school hoorde, dat hij was geslaagd en dat hij hierna direct vertrokken is. De minister heeft in dit licht kunnen overwegen dat de verklaringen hieromtrent vaag zijn gebleven. De minister heeft daarnaast kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om (indicatieve) documenten te overleggen. Zo heeft eiser tijdens zijn schouw aanmeldgehoor aangegeven dat hij zijn ouders zou vragen om extra identificerende documenten op te sturen. Dit heeft eiser niet gedaan. Dat eiser inspanningen heeft verricht hiertoe is evenmin gebleken. De minister heeft verder terecht overwogen dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn leeftijd. Eiser heeft verklaard over hoe oud hij was tijdens het gehoor, toen hij met school is gestopt, toen hij het vluchtelingenkamp heeft verlaten en toen hij Eritrea heeft verlaten. Deze verklaringen zijn tegenstrijdig voor wat betreft de leeftijd van eiser. Dat het verschil in leeftijd slechts zeven maanden tot hoogstens een jaar betreft, kan hieraan niet afdoen.
6.4.
De minister merkt in de aanvullende beschikking tot slot op dat eiser over de leeftijdsregistratie in Italië heeft verklaard dat hij erg veel klachten had. Eiser had schurft en was ondervoed en weet daarom niet meer goed welke geboortedatum hij heeft opgegeven. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat eiser geen plausibele verklaring heeft gegeven voor de afwijkende leeftijdsregistratie. Dat eiser niet goed weet welke geboortedatum hij heeft doorgegeven strookt niet met het feit dat eiser andere zaken nog wel goed weet te herinneren, zoals welke naam hij daar heeft doorgegeven. Daarnaast heeft eiser tijdens het eerste gehoor verklaard dat hij denkt dat hij als 22-jarige geregistreerd staat in Italië, waaruit blijkt dat eiser wel degelijk wist welke geboortedatum hij heeft doorgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister hiermee voldoende gemotiveerd waarom de verklaring van eiser voor de afwijkende registratie niet plausibel is.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister met de aanvullende beschikking en hetgeen op zitting naar voren is gebracht alsnog voldoende heeft uitgelegd waarom hij uitgaat van de geboortedatum [geboortedatum 1] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister het vermoeden van minderjarigheid voldoende gemotiveerd heeft ontzenuwd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond vanwege de motiveringsgebreken. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten voor zover deze zien op de vaststelling van eisers leeftijd, maar ziet wel aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Dat betekent dat de geboortedatum op de asielvergunning van eiser niet aangepast hoeft te worden.
9. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten, voor zover de besluiten zien op de vaststelling van eisers leeftijd;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand kunnen blijven;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.