In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W.G. van der Wallen, en de stichting Rijswijk Wonen, vertegenwoordigd door mr. P.J. Remmelts. Eiser vorderde primair dat de kantonrechter voor recht verklaart dat hij medehuurder is van de woning die door Rijswijk Wonen wordt verhuurd. Eiser heeft het verzoek tot medehuurderschap ingediend na de opzegging van de huurovereenkomst door zijn voormalige partner, met wie hij een affectieve relatie had. Rijswijk Wonen betwistte de ontvankelijkheid van eiser, omdat hij het verzoek niet gezamenlijk met zijn voormalige partner had ingediend en stelde dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding meer was. De kantonrechter oordeelde dat eiser aan de vereisten voor medehuurderschap voldeed, ondanks dat hij het verzoek alleen had ingediend. De kantonrechter wees de vordering van eiser toe en verklaarde hem met ingang van 1 november 2024 als medehuurder van de woning. Rijswijk Wonen werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd de vordering van Rijswijk Wonen tot ontruiming afgewezen, omdat eiser beschikte over een titel tot verblijf in de woning.