In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 16 februari 2024 heeft ontvangen en uiterlijk binnen zes maanden had moeten beslissen. Eiser heeft de minister op 19 mei 2025 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, maar gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, heeft de rechtbank besloten om het 8+8-wekenmodel toe te passen. Dit houdt in dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank verbindt aan deze uitspraak een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank eiser een vergoeding van € 453,50 voor proceskosten toegekend, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de minister binnen zestien weken een besluit moet nemen op de aanvraag.