11.1.De Afdeling is van oordeel dat het antwoord van het iMMO op de B-vraag niet logisch voortvloeit uit de redenering in het rapport. Die redenering is onvoldoende toegespitst op de individuele situatie van de vreemdeling. Hoewel het iMMO in zijn rapport beschrijft welke medische klachten de vreemdeling had tijdens de asielgehoren, maakt het iMMO niet inzichtelijk waarom en in hoeverre deze klachten bij deze vreemdeling ook hebben geleid tot een geheugenstoornis en evenmin waarom deze in zijn geval zouden hebben geleid tot een interferentie met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent over zijn asielrelaas te verklaren. Zoals hiervoor onder 7.1 tot en met 7.4 en 8 uiteengezet, volstaat de diagnostisering met PTSS daarvoor niet, aangezien de invloed van PTSS (of een soortgelijke aan trauma gerelateerde stoornis) op het geheugen per persoon verschilt. Gelet hierop had het iMMO-rapport nader inzicht moeten verschaffen op basis van welke bevindingen het iMMO tot zijn conclusie is gekomen en hoe en in welke mate de medische problematiek van de vreemdeling in concreto de werking van zijn geheugen, dan wel delen daarvan, heeft beïnvloed. Voor zover daarbij een geheugenstoornis ten tijde van het afnemen van de asielgehoren is vastgesteld, had mogen worden verwacht dat zou zijn toegelicht of en hoe deze geheugenstoornis heeft doorgewerkt in het vermogen van de vreemdeling om compleet, coherent en consistent te verklaren. Uit het iMMO-rapport blijkt verder ook overigens niet van een geheugenstoornis bij de vreemdeling als zodanig. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de conclusie van het iMMO dat de vastgestelde medische problematiek ‘zeker’ heeft geleid tot een interferentie met het vermogen van de vreemdeling om compleet, coherent en consistent te verklaren over zijn asielrelaas, onvoldoende inzichtelijk is.
14. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een vergelijkbare situatie aan de orde is en dat ook in dit geval het antwoord op de B-vraag in het iMMO-rapport niet voldoende is toegespitst op de individuele situatie van eiser. Hoewel in het rapport wordt beschreven welke fysieke en psychische klachten eiser zou hebben gehad ten tijde van de asielgehoren in 2012, maakt het rapport niet inzichtelijk waarom en in hoeverre deze klachten, meer dan is aangenomen in het destijds uitgebrachte advies van Medi-First van januari 2012, zouden hebben geleid tot een interferentie met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent over zijn asielrelaas te verklaren. Dit had wel van het iMMO-rapport verwacht mogen worden. Over de verklaringen van eiser in de asielgehoren is in de, door de Afdeling bevestigde, uitspraak van de rechtbank van 21 januari 2013 al geoordeeld dat deze niet geloofwaardig zijn te achten. Omdat het gestelde in het B-onderdeel daaraan niet kan afdoen, slaagt de beroepsgrond niet. Nader onderzoek (door de minister) is daarom ook niet aan de orde.
A-onderdeel
15. De rechtbank overweegt over de conclusie in het A-onderdeel van het iMMO- rapport, inhoudende dat de medische problematiek van eiser typerend is voor het gestelde ondergane geweld dat ten grondslag ligt aan het asielrelaas, het volgende. Deze conclusie sluit niet uit dat de vastgestelde lichamelijke en psychische problemen op een andere wijze of op een ander moment dan door het gestelde ondergane geweld zijn ontstaan. In het A- onderdeel van het iMMO-rapport is beoordeeld of en in hoeverre het fysieke en psychische letsel van eiser past bij het in zijn asielrelaas gestelde geweld. De verwondingen en fysieke klachten die zijn beoordeeld zijn een litteken op de wenkbrauw, een verdikking van de neus en hoofdpijn- en duizeligheidsklachten. Daarnaast zijn psychische klachten vastgesteld.
Over al deze verwondingen en klachten is in het rapport geconcludeerd dat deze een gevolg
kunnenzijn van de door eiser gestelde mishandeling. Zoals de minister in het bestreden besluit niet ten onrechte stelt, kunnen de verwondingen en klachten dus ook een andere oorzaak hebben. De minister heeft, mede gezien wat hiervoor is overwogen over onderdeel B van het iMMO-rapport, kunnen concluderen dat het rapport daarmee geen aanleiding vormt om te twijfelen aan het eerder gegeven geloofwaardigheidsoordeel. In dit kader heeft de minister niet ten onrechte nog opgemerkt dat eiser in de correcties en aanvullingen van 13 februari 2025 de eerder als ongeloofwaardig beoordeelde verklaringen ook niet heeft gecorrigeerd of aangevuld. De minister heeft er verder niet ten onrechte nog op gewezen dat uit het iMMO rapport volgt dat de beenbreuk van eiser, die volgens eiser het gevolg was van het in zijn asielrelaas genoemde geweld, daarvóór moet zijn opgelopen en dat dit dus verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Het beroep van eiser slaagt niet.
Zaaknummer NL25.8961(eiseres)
16. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor verblijf bij eiser (afgeleide verblijfsvergunning asiel). Het beroep van eiseres is daarmee afhankelijk van het beroep van eiser. Omdat het beroep van eiser niet slaagt, slaagt het beroep van eiseres ook niet.