ECLI:NL:RBDHA:2025:12611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
NL25.29119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van Iraanse asielzoeker met gebruik van handboeien

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan een Iraanse asielzoeker was opgelegd. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.J. Ohrtmann, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 30 juni 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 3 juli 2025 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

De rechtbank heeft overwogen dat de handboeien die tijdens de overbrenging van de eiser zijn gebruikt, gerechtvaardigd waren gezien eerdere suïcide-uitingen en de dreiging van de eiser om zich tegen de politie te verzetten. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat er een significant risico op onderduiken bestond. De eiser had aangevoerd dat een lichter middel, zoals een meldplicht, voldoende zou zijn geweest, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat dit niet het geval was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29119

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 3 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1989 en de Iraanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser de gronden tegen de staandehouding, ophouding en het voortvarend handelen op zitting heeft laten vallen.
Gebruik handboeien
4. Eiser voert aan dat ten onrechte handboeien zijn gebruikt tijdens de overbrenging nu daar geen reden toe was..
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling. Uit het proces-verbaal van staandehouding van 30 juni 2025 blijkt namelijk dat de verbalisant bij de overbrenging van eiser handboeien heeft gebruikt, omdat eiser eerder meermaals suïcide-uitingen en eenmaal een suïcidepoging heeft gedaan, hij verder heeft aangegeven met de politie het gevecht aan te gaan als hij wordt uitgezet en de ramen kapot heeft geslagen bij het AZC [2] . [3] De handboeien zijn terecht gebruikt om de veiligheid van eiser, van medewerkers van de DV&O [4] en derden te waarborgen.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zou onderduiken. Als zware gronden [5] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [6] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Hiertoe voert hij aan dat hij een asielzoeker is en om die reden deze gronden niet kunnen worden tegengeworpen. De Zweedse autoriteiten hebben zijn paspoort in beslag genomen. Verder heeft hij psychische problemen waarvoor hij geen passende zorg heeft gehad. Deze omstandigheden maken dat geen sprake is van een significant risico op onderduiken.
8. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [7] volgt dat voor het opleggen van onder meer de zware gronden 3a en 3k alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daarop – als dat het geval is – geen nadere toelichting op hoeft te geven. [8] De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de zware gronden 3a en 3k aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Deze zware gronden zijn feitelijk juist en voldoende toegelicht om aan te nemen dat sprake was van een significant risico op onderduiken. Deze gronden konden de maatregel van bewaring dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
9. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Eiser heeft medische problemen en heeft toegezegd zich te houden aan een meldplicht. Verder voldoet het detentiecentrum Rotterdam niet aan artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. [9]
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kon worden toegepast. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd voldoende zijn om een significant risico op onderduiken aan te nemen. Verder heeft verweerder bij de belangenafweging terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
11. Verder volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat het detentiecentrum Rotterdam als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan worden aangemerkt. [10] In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding nu anders te oordelen.
Ambtshalve toets
12. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 juli 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Asielzoekerscentrum.
3.Proces-verbaal van staandehouding van 30 juni 2025, p. 5 van 7.
4.Dienst Vervoer & Ondersteuning.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
9.Richtlijn 2008/115/EG.
10.ABRvS 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2663 en 21 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2103.