ECLI:NL:RBDHA:2025:12620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
24/2143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging, intrekking en terugvordering van bijstand in verband met gezamenlijke huishouding en onderzoek naar leefsituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2025, in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, staat de beëindiging, intrekking en terugvordering van bijstand centraal. Eiseres, die sinds 1 juli 2011 bijstand ontving, was het niet eens met de besluiten van verweerder om haar bijstand per 10 augustus 2023 te beëindigen en terug te vorderen over een periode waarin zij te veel bijstand had ontvangen. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat er voldoende bewijs is dat eiseres en haar partner, [naam 2], een gezamenlijke huishouding voerden, wat leidde tot de beëindiging van de bijstand. De rechtbank legt uit dat de onderzoeksresultaten, waaronder waarnemingen en een huisbezoek, voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat [naam 2] op haar uitkeringsadres verbleef. Eiseres betwist de rechtmatigheid van het huisbezoek en de wijze waarop haar verklaring is verkregen, maar de rechtbank oordeelt dat er sprake was van informed consent en dat de onderzoeksresultaten rechtmatig zijn verkregen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2143

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: H. Rietveld).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beëindiging, intrekking en de terugvordering van te veel betaalde bijstand. Eiseres is het daarmee niet eens.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder terecht de bijstand heeft beëindigd, ingetrokken en teruggevorderd. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 10 augustus 2023 (primair besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) beëindigd per 10 augustus 2023 en van 1 mei 2023 tot 10 augustus 2023 ingetrokken.
2.1.
Bij besluit van 16 augustus 2023 (primair besluit 2) heeft verweerder de te veel betaalde bijstand over de periode 1 mei 2023 tot en met 30 juni 2023 van € 2.331,54 van eiseres teruggevorderd.
2.2.
Bij besluit van 29 januari 2024 (bestreden besluit) is verweerder bij de beëindiging, intrekking en terugvordering gebleven.
2.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. Z. Eker, waarnemend voor de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en [naam 1] , sociaal rechercheur.

Wat aan de procedure vooraf ging

3. Eiseres heeft samen met [naam 2] ( [naam 2] ) drie minderjarige kinderen. Eiseres woont sinds 29 oktober 2020 op het adres [adres] te [plaats 1] (uitkeringsadres). Ze ontving sinds 1 juli 2011 bijstand, laatstelijk naar de norm van een alleenstaande. Eiseres en [naam 2] ontvingen van 4 april 2013 tot 30 november 2013, 22 juli 2015 tot 11 oktober 2015 en van 12 april 2016 tot 6 februari 2018 bijstand naar de norm van gehuwden. [naam 2] staat sinds 7 februari 2018 ingeschreven in de BRP [1] te [plaats 2] .
3.1.
In april 2023 heeft verweerder onderzoek gedaan naar het recht op bijstand van eiseres. Verweerder twijfelde over de woon- en leefsituatie nadat eiseres tegen haar werkregisseur heeft gezegd dat [naam 2] dagelijks hun oudste kind naar school brengt. In dat kader is onder andere dossieronderzoek verricht en hebben er in de periode 12 april 2023 tot en met 3 juli 2023 51 waarnemingen bij het uitkeringsadres plaatsgevonden. Op 3 juli 2023 is een onaangekondigd huisbezoek op het uitkeringsadres afgelegd. Tijdens het huisbezoek zijn meerdere spullen van [naam 2] aangetroffen in de woning van eiseres, onder andere schoenen, kleding, poststukken en administratie. Verder zijn mannelijke verzorgingsspullen (scheermesjes, deo en douchegel) aangetroffen in de badkamer. Aansluitend aan het huisbezoek heeft een gesprek op kantoor plaatsgevonden met eiseres. Eiseres heeft tijdens het gesprek onder andere verklaard dat [naam 2] sinds 18 april 2023 zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Daarnaast heeft op 11 juli 2023 een gesprek plaatsgevonden met [naam 2] . Hij heeft onder andere verklaard dat hij sinds januari 2023 bij eiseres verblijft om voor de kinderen te zorgen. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 10 augustus 2023.
3.2.
Verweerder heeft aan de beëindiging en de intrekking ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat in ieder geval vanaf 1 mei 2023 sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en [naam 2] op het uitkeringsadres. Het hoofdverblijf van [naam 2] op het uitkeringsadres blijkt onder andere uit de waarnemingen, uit hetgeen is aangetroffen tijdens het huisbezoek en uit de verklaringen van eiseres en [naam 2] .
3.3.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder de te veel betaalde bijstand teruggevorderd over de periode van 1 mei 2023 tot en met 30 juni 2023 van in totaal € 2.331,54 (€ 1.195,66 mei 2023 en € 1.135,88 juni 2023).
3.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder blijft bij de beëindiging, intrekking en terugvordering. Er was een redelijke grond voor het huisbezoek en er was ook sprake van informed consent voor het huisbezoek. Gelet op de resultaten van het onderzoek zijn er voldoende concrete feiten en omstandigheden die aannemelijk maken dat [naam 2] zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres sinds 1 mei 2023, aldus verweerder.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres betwist dat de onderzoeksresultaten een toereikende onderbouwing vormen voor de conclusie van verweerder dat [naam 2] in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft gehad. In dat kader stelt zij dat haar verklaring van 3 juli 2023 uitgesloten dient te worden omdat het op onrechtmatige wijze is verkregen. In plaats van een gesprek is zij verhoord zonder raadsman, ter onderbouwing verwijst zij naar de uitspraak van de Hoge Raad (HR) van 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1135. Zij stelt verder dat ook de resultaten van het huisbezoek op 3 juli 2023 niet gebruikt mogen worden, omdat voor dit huisbezoek een redelijke grond ontbrak en het huisbezoek niet op ‘informed consent’ berust. Als de resultaten gebruikt mogen worden dan stelt eiseres dat de bevindingen, onder andere de aanwezigheid van enkele spullen van [naam 2] , onvoldoende bewijs is van het hoofdverblijf van [naam 2] op het uitkeringsadres. Er is geen onderzoek uitgevoerd in de woning van [naam 2] om vast te stellen waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Eiseres stelt dat verweerder in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit heeft gehandeld door heimelijke observaties uit te voeren en een huisbezoek af te leggen in plaats van haar uit te nodigen voor een gesprek. Te meer nu verweerder bekend is met haar psychische klachten. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat in plaats van een gesprek ook schriftelijk vragen aan haar gesteld had kunnen worden. Eiseres stelt tot slot dat onduidelijk is wat het bewijs is wat ten grondslag is gelegd voor de intrekking vanaf 18 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023. Blijkens het rapport van 31 juli 2023 zijn de laatste onderzoeksactiviteiten, een gesprek met eiseres, verricht op 17 juli 2023.

Beoordeling door de rechtbank

5. De te beoordelen periode loopt van 1 mei 2023, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 10 augustus 2023, de datum van het primaire besluit 1.
5.1.
Beëindiging, intrekking en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor beëindiging, intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
5.2.
Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren.
5.3.
Vaststaat dat uit de relatie tussen eiseres en [naam 2] kinderen zijn geboren. Gelet op 5.2. is voor de beantwoording van de vraag of eiseres en [naam 2] een gezamenlijke huishouding voerden daarom bepalend of zij in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Vaststaat ook dat eiseres in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Beoordeeld moet dus worden of [naam 2] daar in die periode ook zijn hoofdverblijf had.
5.4.
Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Als aannemelijk is dat betrokkenen op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hadden, maakt het niet uit of zij stonden ingeschreven op verschillende adressen.
Redelijke grond
5.5.
Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en het bestuursorgaan deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren. Aldus dient bij de beantwoording van de vraag of een inbreuk op het huisrecht is gemaakt in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM [2] , tevens te worden onderzocht of het noodzakelijk is om een huisbezoek als controlemiddel in te zetten en of dat controlemiddel proportioneel is. Bij dat laatste is vooral van belang de vraag of is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, in die zin dat aan het bestuursorgaan geen andere passende, minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om de rechtmatigheid van de uitkering te onderzoeken. Beide elementen vormen onderdeel van de beantwoording van de vraag of een redelijke grond bestond voor het huisbezoek en het bestuursorgaan zal zich dan ook van beide elementen rekenschap moeten geven voorafgaand aan het inzetten van dit verstrekkende controlemiddel.
5.6.
In dit geval bestond er een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek op 3 juli 2023. Gelet op de voorgeschiedenis, het feit dat eiseres en [naam 2] in het verleden meermaals bijstand naar de norm van gehuwden samen hebben ontvangen en de verklaring van eiseres tegenover de werkregisseur dat [naam 2] dagelijks het oudste kind naar school brengt terwijl hij in [plaats 2] staat ingeschreven, bestond voldoende aanleiding om de woonsituatie van eiseres door middel van gerichte observaties te onderzoeken. Blijkens het rapport is de auto van [naam 2] 41 keer van de 51 waarnemingen gezien in de parkeergarage onder de flat van het uitkeringsadres of in de omgeving. Daarnaast is 7 keer waargenomen dat [naam 2] in de ochtenduren vertrok vanaf de woning op het uitkeringsadres om de kinderen naar school te brengen. Ook is waargenomen dat [naam 2] in het bezit was van een sleutel van de woning op het uitkeringsadres en zich daarmee toegang verschafte tot de woning. Gelet op het dossieronderzoek en de waarnemingen was er naar het oordeel van de rechtbank een redelijke grond voor verweerder voor het afleggen van een huisbezoek.
Informed consent en huisbezoek
5.7.
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Van een inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling is geen sprake als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van de nodige informatie (‘informed consent’). Dit houdt in dat de toestemming van de betrokkene berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen van het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand. De bewijslast voor het ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning rust op de bijstandverlenende instantie. Dit is vaste rechtspraak. [3]
5.8.
Verweerder heeft aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van informed consent. Blijkens het rapport is onder vertaling van een tolk Dari/Frasi (tolknummer 1388) het ‘informed consent’ formulier doorgenomen met eiseres. Eiseres heeft vervolgens ingestemd met het huisbezoek en het ‘informed consent’ formulier getekend. Daaruit kan dus afgeleid worden dat aan eiseres de reden, het doel van het huisbezoek en de gevolgen van het weigeren van een huisbezoek zijn uitgelegd. Dezelfde tolk was ook aanwezig tijdens het huisbezoek en tijdens het aansluitende gesprek met eiseres op kantoor. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dezelfde tolk op 3 juli 2023 in de ochtend is meegereden met de sociale rechercheurs ( [naam 1] en [naam 3] ) naar de school van de kinderen van eiseres en [naam 2] . Nadat eiseres de kinderen naar school heeft gebracht hebben de sociale rechercheurs eiseres aangesproken. De tolk bleef in de auto van de sociale rechercheurs zodat ze niet met te veel mensen op eiseres zouden afstappen bij school. Vervolgens is aan eiseres meegedeeld dat zij een huisbezoek wilden afleggen om haar leefsituatie te controleren. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiseres de sociale rechercheurs niet heeft begrepen. De rechtbank ziet daarvoor ook geen aanknopingspunten in het dossier. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat [naam 2] , die de Nederlandse taal goed beheerst, ook aanwezig was bij de school en bij het doornemen van het ‘informed consent’ formulier en tijdens het huisbezoek. Dit blijkt ook uit het rapport. Verder blijkt uit het verslag van het gesprek op kantoor dat eiseres desgevraagd heeft aangegeven dat zij de tolk begrijpt en verstaat, dat zij bij voorkeur het gesprek in het Nederlands wil voeren en als het moeilijk wordt zij het aan de tolk zou vragen. Hieruit blijkt dat eiseres de Nederlandse taal minst genomen enigszins beheerst. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding aan te nemen dat van informed consent geen sprake was. Dit betekent dat de bevindingen van het huisbezoek door verweerder meegenomen mocht worden bij het beoordelen van het recht op bijstand.
Gesprek op 3 juli 2023
5.9.
Eiseres kan niet met succes een beroep doen op de uitspraak van de HR van 6 september 2024. De uitspraak van de HR gaat over een bestuurlijke boete met een punitief karakter. In dit geval heeft verweerder met toepassing van artikel 54, derde lid en 58, eerste lid, van de Pw de bijstand ingetrokken en teruggevorderd. Deze artikelen zijn reparatoir van aard. Dat het gesprek is opgeschreven in de vraag- en antwoordvorm maakt niet dat sprake is van een verhoor in het kader van een punitieve sanctie.
De artikelen 17 van de Pw en 53a van de Pw bieden voldoende grondslag voor een gesprek met eiseres. Dat er niet expliciet in de Pw staat dat eiseres moet meewerken aan een onderzoek in de vorm van een gesprek, betekent niet dat verweerder eiseres niet mag uitnodigen voor een gesprek of dat eiseres niet mee hoeft te werken aan een gesprek. Voor eiseres geldt immers een inlichtingen- en medewerkingsplicht op grond van artikel 17 van de Pw. Dat er naar aanleiding van het gesprek een boete opgelegd had kunnen worden, is niet relevant. Daarbij komt dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat er geen boete is opgelegd. Er is dan ook geen rechtsgrond dat verweerder in dit geval verplicht tot het wijzen op het recht op een raadsman of jurist. Dat eiseres verkeerd zou zijn voorgelicht en onder druk het verslag heeft ondertekend, is niet gebleken. In het gespreksverslag staat immers dat eiseres de verklaring, nadat de tolk de verklaring aan haar heeft voorgelezen, pas heeft ondertekend. Dit betekent dat verweerder de door eiseres op 3 juli 2023 afgelegde verklaring mocht meenemen bij het beoordelen van het recht op bijstand.
5.10.
Dat verweerder eiseres aansluitend aan het huisbezoek heeft uitgenodigd voor een gesprek op kantoor in plaats van schriftelijk inlichtingen te vragen is, gelet op de bevindingen van het huisbezoek, begrijpelijk en in dit geval het meest effectief om de woonsituatie te verifiëren. Dat eiseres psychische klachten heeft en verweerder daarvan op de hoogte zou zijn, is niet onderbouwd en blijkt niet uit de stukken. Zelfs als daarvan uitgegaan kan worden is er geen aanleiding om te oordelen dat de door verweerder gehanteerde onderzoeksmethoden niet proportioneel waren.
De intrekking van de bijstand en beëindiging van de bijstand
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. De onderzoeksbevindingen bieden een toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie dat haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van het hoofdverblijf van [naam 2] op het uitkeringsadres van eiseres. Deze feitelijke grondslag berust op de vaststelling van verschillende objectieve waarnemingen, de bevindingen van het huisbezoek en op de eigen verklaringen van eiseres en [naam 2] . Tijdens de waarnemingen is [naam 2] veelvuldig gezien en hij had een huissleutel van de woning. Tijdens het huisbezoek is verspreid in de woning schoenen, kledingstukken en administratie van [naam 2] aangetroffen. Eiseres heeft tijdens het gesprek aanvankelijk verklaard dat [naam 2] niet bij haar woonde maar in [plaats 2] . Nadat zij geconfronteerd werd met de waarnemingen en uitleg is gegeven over wat wordt bedoeld met het hoofdverblijf, heeft eiseres desgevraagd bevestigd dat [naam 2] vanaf 18 april 2023 voor het merendeel van de week bij haar verblijft. [naam 2] heeft tijdens het gesprek, nadat hem is meegedeeld hetgeen is waargenomen, verklaard dat hij sinds januari 2023 bij eiseres verblijft om voor hun kinderen te zorgen.
5.12.
Hoewel in het rapport de datum van 17 juli 2023 is genoemd als datum van het gesprek met [naam 2] , blijkt uit de ondertekende gespreksverklaring (bijlage 24 van het rapport) dat het heeft plaatsgevonden op (dinsdag) 11 juli 2023. De rechtbank neemt daarom aan dat eiseres wees op het gesprek met [naam 2] als laatste onderzoeksactiviteit. Dat de laatste onderzoeksactiviteit heeft plaatsgevonden op 11 juli 2023 betekent niet dat er onvoldoende feitelijke grondslag was voor intrekking van de bijstand tot 10 augustus 2023. Verwijzend naar 5.11. heeft verweerder voldaan aan zijn bewijslast dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres en [naam 2] hebben tijdens de gesprekken niet verklaard dat de woonsituatie na 3 juli 2023 of 11 juli 2023 anders is terwijl de sociaal rechercheurs hebben uitgelegd wat onder hoofdverblijf wordt verstaan. De rechtbank ziet daarvoor ook geen aanknopingspunten in hun verklaringen. Daarbij komt dat eiseres en [naam 2] hebben verklaard dat zij gesproken hebben over het gaan samenwonen en [naam 2] aan de sociale rechercheurs heeft gevraagd of het mogelijk is om zich in te schrijven op het uitkeringsadres maar tegelijk zijn huis in Heemskerk kan houden. Ook in bezwaar en beroep heeft eiseres niet aangevoerd dat de woonsituatie tussen 11 juli en 10 augustus 2023 anders was. Op haar rust immers de bewijslast dat zij, ondanks schending van de inlichtingenplicht, (deels) recht gehad zou hebben op bijstand naar de norm van een alleenstaande in de te beoordelen periode.
5.13.
Voor zover de stelling van eiseres dat er geen kennelijke afweging heeft plaatsgevonden betrekking heeft op de intrekking, wijst de rechtbank erop dat het in dit geval gaat om een verplichte intrekking vanwege schending van de inlichtingenplicht. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd is om een belangenafweging te maken bij de intrekking. [4]
Terugvordering
5.14.
Tegen de terugvordering heeft eiseres geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. Verweerder heeft terecht de te veel betaalde bijstand teruggevorderd. Hij is daartoe verplicht vanwege de schending van de inlichtingenplicht. Voor zover eiseres met de stelling dat er geen kennelijke afweging heeft plaatsgevonden een beroep doet op dringende redenen om op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering, geldt dat er geen dringende redenen zijn gesteld. De rechtbank ziet daarvoor ook geen aanknopingspunten in het dossier. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiseres bij de invordering bescherming krijgt van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.BRP = Basisregistratie Personen
2.EVRM = Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4064.
4.Zie de uitspraken van de CRvB van 10 december 2024, onder andere ECLI:NL:CRVB:2024:2192.