ECLI:NL:RBDHA:2025:12682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
09/253097-23 en 18/258768-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen en medeplegen van oplichting met gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en medeplegen van oplichting. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van het oplichten van meerdere slachtoffers door zich voor te doen als bankmedewerker en hen te misleiden tot het afgeven van hun bankgegevens en waardevolle goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 oktober 2023 in Leeuwarden een contant geldbedrag van € 15.220 en sieraden in zijn bezit had, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de oplichtingen zoals ten laste gelegd in feit 1 en 4, en sprak hem daarvan vrij. Echter, de feiten onder 2 en 3, die betrekking hadden op witwassen en medeplegen van oplichting, werden wel bewezen verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling voor zijn problematiek. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/253097-23 en 18/258768-21 (tul)
Datum uitspraak: 8 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode 1] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.F.R. de Vrught en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. E.C. Kerkhoven naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 december 2022 t/m 18 maart 2023, te ’s-Gravenhage, Den Bosch, Leeuwarden, Lelystad, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere slachtoffers, te weten:
- [slachtoffer 1]
- [slachtoffer 2]
- [slachtoffer 3]
- [slachtoffer 4]
- [slachtoffer 5]
- [slachtoffer 6]
- [slachtoffer 7]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen
van een inschuld, te weten het afgeven van zijn/haar bankpas en/of zijn pincode(s) en/of inloggegevens voor internetbankieren en/of toegangscode(s) en/of zijn/haar
Ipad en/of telefoon en/of laptop, door (telkens):
- zich onder valse naam voor te doen als bankmedewerker door de slachtoffer(s) (namens een bank) een SMS te sturen waarin werd vermeld dat er geprobeerd was
om geld van de rekening van het slachtoffer te halen en dat de/het slachtoffer(s) een bepaald nummer moest bellen en/of
- die/dat slachtoffer(s) telefonisch te woord te staan en zich voor te doen als een bankmedewerker en/of
- die/dat slachtoffer(s) te verzoeken om zijn/haar oude bankpas en/of creditcard in te leveren en/of
- die/dat slachtoffer(s) te vragen naar zijn/haar pincode(s) en/of zijn/haar wachtwoord/toegangscode voor internetbankieren, en/of
- die/dat slachtoffer(s) te vragen naar zijn/haar Ipad en/of telefoon en/of laptop en/of identifier en/of inloggegevens voor die Ipad en/of telefoon en/of laptop,
en/of
- zich naar de woning van die/dat slachtoffer(s) te begeven, en/of
- bij die/dat slachtoffer(s) aan te bellen, en/of zich aan de deur voor te doen als bankmedewerker en/of de koerier en/of
- een toegangscode/controlecode te noemen, en/of
- de woning te betreden en/of uiteindelijk een bankpas en/of een Ipad en/of een telefoon en/of een identifier mee te nemen;
2
hij, op of omstreeks 3 oktober 2023, te Leeuwarden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en),
te weten:
een contant geldbedrag van 15.220 euro en/of sieraden, althans enig(e) voorwerp(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of enig(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
dit/deze voorwerp(en), onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 september 2023 t/m 3 oktober 2023, te Leeuwarden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een slachtoffer, te weten [slachtoffer 8] , heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het afgeven van zijn/haar bankpas en/of zijn pincode(s)
en/of inloggegevens voor internetbankieren en/of toegangscode(s) en/of haar sieraden en/of telefoon en/of laptop, door:
- zich onder valse naam voor te doen als bankmedewerker door die [slachtoffer 8] (namens een bank) een SMS te sturen waarin werd vermeld dat er geprobeerd was om geld van de rekening van het slachtoffer te halen en dat het slachtoffer een bepaald nummer moest bellen;
- die [slachtoffer 8] telefonisch te woord te staan en zich voor te doen als een bankmedewerker;
- die [slachtoffer 8] te verzoeken om haar (oude) bankpas en/of creditcard in te leveren;
- die [slachtoffer 8] te vragen naar haar pincode(s);
- die [slachtoffer 8] te vragen naar haar sieraden en/of contant geld;
- zich naar de woning van die [slachtoffer 8] te begeven;
- bij die [slachtoffer 8] aan te bellen, en/of zich aan de deur voor te doen als bankmedewerker en/of de koerier;
- een toegangscode/controlecode te noemen en/of
- de woning te betreden en/of uiteindelijk een bankpas en/of een creditcard en/of sieraden en/of contant geld mee te nemen;
4
hij in of omstreeks de periode van 24 december 2022 tot en met 18 maart 2023 te 's-Gravenhage, Den Bosch, Leeuwarden, Lelystad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, eenmaal of meermalen opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten:
één of meer server(s) van de Rabobank en/of ING bank en/of de Volksbank en/of Abn Amro bank en/of één of meer andere bank(en) met daarop de internetbankierenomgeving gekoppeld aan de bankrekening van één of meerdere
persoon/personen, onder wie:
- [slachtoffer 1]
- [slachtoffer 2]
- [slachtoffer 3]
- [slachtoffer 4]
- [slachtoffer 5]
- [slachtoffer 6]
- [slachtoffer 7]
althans een deel daarvan, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) de toegang tot het/de geautomatiseerde werk(en) heeft/hebben verworven:
- met behulp van (een) valse sleutel(s), te weten: de (inlog)gegevens voor het internetbankieren (te weten de gebruikersnaam en/of wachtwoord en/of inlogcode) gekoppeld aan de bankrekening(en) van voornoemde persoon/personen en/of
- door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten: door zich voor te doen als de rechtmatige gebruiker van de bankrekening(en) van voornoemde persoon/personen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen. Gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat het dossier weliswaar zeer veel aanwijzingen bevat die als belastend voor verdachte kunnen worden uitgelegd, maar dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van deze specifieke oplichtingen, zoals in de tenlastelegging onder feit 1 omschreven. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in dat kader tevens onvoldoende bewijs bevat waaruit volgt dat verdachte in de ten laste gelegde periode (als enige persoon) de beschikking had over het telefoontoestel met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] en dat hij, al dan niet in samenwerking met vermeende mededaders, de persoon was die tijdens de oplichtingen gebruik maakte van dat toestel. Juist omdat uit het politieonderzoek is gebleken dat het telefoontoestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] door meerdere personen is gebruikt, kan de omstandigheid dat het aan verdachte toegeschreven telefoonnummer [telefoonnummer 1] op 1 en 2 januari 2023 in genoemd toestel werd gebruikt niet de conclusie wettigen dat hij ook op 4 januari 2023 de gebruiker van dat toestel was, op welke datum met dat toestel met een ander telefoonnummer de oplichting van aangeefster [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden. Uit opgeslagen Snapchatgesprekken is gebleken dat de verdachte zeer waarschijnlijk met een aansturende rol actief is binnen een groep personen die zich bezighoudt met oplichting. Maar die betrokkenheid ziet, zo blijkt uit het dossier, op andere dan de ten laste gelegde oplichtingen. De rechtbank spreekt verdachte daarom integraal vrij van het onder 1 tenlastegelegde.
In het verlengde daarvan bevat het dossier evenmin voldoende concrete informatie op basis waarvan de rechtbank enige betrokkenheid van de verdachte bij de meerdere gevallen van computervredebreuk kan vaststellen. Daarom is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15002023004771, van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 769).
t.a.v. feit 2:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 april 2025, voor zover inhoudende:
De in mijn slaapkamer aangetroffen € 15.220,- was inderdaad van mij. Ook de in tv-kast op mijn kamer en de in de berging naast mijn kamer aangetroffen sieraden zijn van mij.
2. Het proces-verbaal van binnentreden woning, opgemaakt op 3 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 302-303):
Op dinsdag 3 oktober 2023 trad ik binnen in de woning
aan de[adres] , [postcode 1] [plaats] . In de woning werd inbeslaggenomen:
- 108 biljetten: 96 x 50 euro, 10 x 20 euro, 1 x 10 euro, 1 x 5 euro: totaal 5015 euro;
- stapel biljetten: 3 x 500 euro, 4 x 100 euro, 153 x 50 euro: Totaal 10.000 euro
- 2 x 50 euro, 2x 20 euro, 1 x 10 euro, 1 x 5 euro: totaal 155 euro
- 1 x 50 euro biljet.
t.a.v. feit 3:
3. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 8] , opgemaakt op 28 september 2023, voor zover inhoudende (p. 514 t/m 517):
Ik doe aangifte van horizontale fraude door middel van een listige kunstgreep. Ik heb op 28 september om 17:53 uur een sms bericht gekregen van een voor mij onbekend telefoonnummer. Er stond vermeld dat het een bericht was afkomstig vanaf de Rabobank. In dit sms bericht stond vermeld dat er een betaalopdracht niet was uitgevoerd. Zou ik deze betaalopdracht niet hebben gedaan, moest ik contact leggen [telefoonnummer 2] . Ik heb vervolgens gebeld met dit nummer. Ik kreeg een mevrouw aan de telefoon. Ik hoorde haar zeggen dat er met mijn pinpas was gepind. Ik zou een nieuwe pincode aan moeten maken, omdat mijn pinpas niet meer betrouwbaar zou zijn. Ik moest hierop een bandje inspreken om mijn pincode aan te passen. Ik moest bij de eerste piep mijn oude pincode opgeven. Ik hoorde de mevrouw vervolgens zeggen dat er een werknemer van de R
abobank langs zou komen om mijn pinpas, credit
card, sieraden en 2000 euro cash op zou halen. Ik was onderhand wel anderhalf uur aan de telefoon. Ik zag vervolgens dat er een jongeman bij mij aan de deur verscheen. Ik had inmiddels van de mevrouw aan de telefoon een code doorgekregen die ik moest verifiëren met de jongeman aan de deur. Vervolgens heb ik bovenstaande spullen afgestaan.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 697-701):
Op 3 oktober 2023 werd [verdachte] aangehouden in een slaapkamer gelegen op de 1e verdieping van een woning gelegen aan de [adres] te [plaats] . Na zijn aanhouding vond een doorzoeking van de woning plaats. Tegen de muur in zijn slaapkamer stond een tv-kast. Bij de doorzoeking werden in deze tv-kast twee gripzakjes met een geelkleurige zipsluiting met sieraden aangetroffen. Voor de aanhouding van [verdachte] op 3 oktober 2023 werd, ten tijde van het openen van de voordeur, waargenomen door politieambtenaren dat een raam op de 1e verdieping van de woning werd geopend en dat vanuit dit raam meerdere gooibewegingen plaats vonden. In de omgeving van het betreffende raam werd op straat onder andere een mobiele telefoon van het merk Apple type iPhone aangetroffen, welke beschadigd was. Uit onderzoek kon worden vastgesteld dat de Apple iPhone voorzien is van IMEI [IMEI-nummer 2] . Op 28 september 2023 om 17:57 uur registreert IMEI [IMEI-nummer 2] een uitgaand verkeersgegeven naar telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Uit onderzoek werd duidelijk dat telefoonnummer
[telefoonnummer 3] gekoppeld staat aan aangeefster [slachtoffer 8] . Ik zag dat de aangetroffen sieraden uit de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] , overeen komen met de foto’s welke verstrekt zijn door aangeefster [slachtoffer 8] . Alle sieraden, die fotografisch zijn vastgelegd, zijn getoond aan aangeefster [slachtoffer 8] . Aangeefster [slachtoffer 8] herkende de getoonde sieraden als zijnde de sieraden die bij haar waren weggenomen op 28 september 2023.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 309):
Op dinsdag 3 oktober 2023 waren wij samen met 7 collega's in ons operationele tenue gekleed en zodanig herkenbaar als Politie. Onze inzet deze dag het aanhouden van de verdachte [verdachte] . Toen wij hoorden dat de voordeur door ons team verbroken werd zagen wij dat het raam op de eerste etage openging. Wij zagen dat er eerst twee telefoons naar buiten werden gegooid. lk stond op het dak van de garage aan de achterzijde van de woning ter hoogte van de eerste etage. Ik ben vervolgens naar het betreffende raam gelopen. Op het moment dat ik bij dit raam aankwam zag ik, verdachte [verdachte] , in de slaapkamer staan. Ik zag een vrouw nog in bed liggen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 november 2023, voor zover inhoudende (p. 505-507):
Uit een analyse van de verkregen historische verkeersgegevens, van het telefoontoestel voorzien van IMEI [IMEI-nummer 2] , werd duidelijk dat het meest bereikt basisstation voor de nachtrust bestemde tijd was;
KPN 4G Netwerk
Cel-ID = 007895329
Locatie = [locatie] [postcode 2] [plaats]
Het blijkt dat het adres de [adres] te [plaats] binnen het
theoretisch bereik van basisstation KPN 007895329 is gelegen. [verdachte] staat ingeschreven op het benoemde adres.
3.5.
Bewijsoverwegingen
t.a.v. feit 2:
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Onder de verdachte zijn een groot contant geldbedrag en diverse sieraden aangetroffen. Hij had dit geldbedrag en de sieraden tot zijn beschikking zonder dat daartoe een noodzaak bestond en heeft tijdens zijn eerdere verhoren niets willen verklaren over de herkomst daarvan. Gebleken is dat de verdachte al jaren (vrijwel) geen inkomsten heeft. Op grond daarvan acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag en de sieraden uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dit vermoeden wordt versterkt door het veiligheidsrisico dat de verdachte heeft genomen door een dergelijk groot geldbedrag en sieraden thuis te bewaren. Dit vermoeden betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Met betrekking tot het contante geldbedrag van € 15.220,- heeft de verdachte ter zitting verklaard dat hij een jaar lang zwart gewerkt heeft als sloper, schilder en glazenwasser. Naar eigen zeggen heeft hij het geldbedrag verdiend met werkzaamheden bij een bedrijf in Den Bosch, maar later paste hij zijn verklaring aan en bleek het bedrijf in Heusden te zitten. De naam van het bedrijf kon hij in eerste instantie niet noemen. Dit moest hij opzoeken in zijn processtukken. Het bleek om het bedrijf ‘ [bedrijfsnaam] ’ te gaan. De verdachte verklaarde dat hij vijf keer bij dit bedrijf gewerkt had, om vervolgens zijn verklaring aan te passen dat het om vijf werkdagen per week ging. Hij werkte zwart en ontving zijn salaris (ongeveer € 150,- tot € 200,- euro per dag) contant. Momenteel werkt hij opnieuw voor dit bedrijf, maar nu niet zwart. De verdachte heeft hiervan een referentie overgelegd.
Deze verklaring acht de rechtbank, onder meer gelet op de diversiteit aan werkzaamheden en onduidelijkheid over de periode en werktijden hiervan, vaag en tegenstrijdig. Daarnaast maakt de door de verdachte overgelegde referentie zijn verklaring weinig aannemelijk. De referentie van 24 april 2025, vertelt dat op [bedrijfsnaam] de verdachte leergierig en energiek overkomt. Dit wijst er niet op dat het bedrijf de verdachte al eerder (ten tijde van de zwarte werkzaamheden) kende. Daar komt bij dat het bedrijf niet in de Kamer van Koophandel terug is te vinden en volgens de internetsite ‘ [website] !’ pas in oktober 2023 is opgericht. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte dan ook niet alleen weinig concreet maar ook hoogst onwaarschijnlijk.
Over de sieraden verklaart de verdachte dat hij deze via Snapchat heeft ingekocht van ene [naam] . Hij heeft hier € 450,- voor betaald en hij was van plan de sieraden door te verkopen. Deze verklaring acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Niet alleen worden de sieraden slechts vier dagen nadat deze bij aangeefster zijn weggenomen bij hem aangetroffen, ook zijn verscheidene Snapchataccounts uitgelezen door de politie en is niet gebleken dat met één van de accounts contact is geweest over de sieraden.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de verklaringen die de verdachte heeft gegeven niet als concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen kunnen worden aangemerkt. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde voorwerpen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
t.a.v. feit 3:
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de oplichting van [slachtoffer 8] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat het telefoonnummer waarmee de aangeefster op 28 september 2023 gebeld is, in gebruik was bij de gebruiker van de op straat aangetroffen iPhone, die uit het raam van de verdachte is gegooid. Aangezien de verdachte als enige in de slaapkamer stond waarvandaan de iPhone uit het raam werd gegooid, kan het niet anders dat hij dit heeft gedaan. De enige reden waarom de verdachte de iPhone uit het raam zou gooien, is omdat hij weet dat hier belastende informatie op staat. Bovendien blijkt uit een analyse van de verkregen historische gegevens van de iPhone dat het adres van de verdachte binnen het bereik van het meest bereikte basisstation is gelegen. Daarbij komt nog dat in de slaapkamer van de verdachte ook de sieraden zijn aangetroffen die door de aangeefster zijn afgegeven.
De rechtbank acht het op geen enkele manier onderbouwde alternatieve scenario zoals geschetst door de verdediging, namelijk dat de verdachte niet betrokken is bij de oplichting en de sieraden heeft gekocht via Snapchat, volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank zal het verweer dan ook verwerpen en is van oordeel dat ook feit 3 bewezen kan worden.
Uit het dossier blijkt een modus operandi waarbij één persoon de aangevers belde terwijl hij of zij zich voordeed als bankmedewerker, één ander persoon vervolgens de bankpassen en pincodes kwam ophalen bij de aangevers (soms terwijl zij nog met de zogenaamde medewerker van de bank aan de telefoon waren) en de ophaler of weer een ander persoon vervolgens met de betaalpassen geld opnam bij een geldautomaat. Deze handelingen wijzen op een samenwerking en kunnen niet door één en dezelfde persoon zijn gepleegd. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met één of meerdere betrokkenen die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 3 oktober 2023 te Leeuwarden, een contant geldbedrag van 15.220 euro en sieraden voorhanden
heeftgehad terwijl hij, verdachte, wist, dat deze voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf;
3
hij op 28 september 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, een slachtoffer, te weten [slachtoffer 8] , heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten het afgeven van haar bankpas en pincode en haar sieraden, door:
- zich onder
eenvalse naam voor te doen als bankmedewerker door die [slachtoffer 8] (namens een bank) een SMS te sturen waarin werd vermeld dat er geprobeerd was om geld van de rekening van het slachtoffer te halen en dat het slachtoffer een bepaald nummer moest bellen;
- die [slachtoffer 8] telefonisch te woord te staan en zich voor te doen als een bankmedewerker;
- die [slachtoffer 8] te verzoeken om haar (oude) bankpas en creditcard in te leveren;
- die [slachtoffer 8] te vragen naar haar pincode;
- die [slachtoffer 8] te vragen naar haar sieraden en contant geld;
- zich naar de woning van die [slachtoffer 8] te begeven;
- bij die [slachtoffer 8] aan te bellen, en zich aan de deur voor te doen als bankmedewerker;
- een controlecode te noemen;
- uiteindelijk een bankpas en een creditcard en sieraden en contant geld mee te nemen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde onder 2, voor zover het de sieraden betreft, niet gekwalificeerd kan worden. Deze sieraden zijn immers direct (onmiddellijk) afkomstig uit eigen misdrijf. Als het witwassen betrekking heeft op een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, dan moet er sprake zijn van een handeling die erop is gericht om dit crimineel verkregen voorwerp te verbergen. Het enkele voorhanden hebben van de sieraden is hiervoor onvoldoende, zodat dit niet kan worden gekwalificeerd als witwassen. Uit het dossier zijn geen feiten en omstandigheden af te leiden waaruit blijkt dat verdachte extra handelingen heeft verricht om de sieraden te verbergen of verhullen. Dat deze sieraden zich bevonden in een tv-kast en berging, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat gesproken kan worden van het verbergen of verhullen van de sieraden.
De rechtbank verklaart het bewezen verklaarde feit 2, voor zover het de sieraden betreft, niet strafbaar en ontslaat de verdachte voor zover van alle rechtsvervolging.
De (overige) bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling, een ambulante begeleiding, middelencontrole en het inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding met een vaste structuur.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte reeds een aanzienlijke tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en verzoekt de rechtbank indien zij voornemens is om een gevangenisstraf op te leggen het eventueel onvoorwaardelijke deel de tijd dat de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten niet te laten overstijgen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting en witwassen. Deze babbeltruc heeft plaatsgevonden bij een al wat ouder slachtoffer dat bewust is uitgekozen en waaraan verteld werd dat mogelijk fraude met haar betaalpas was gepleegd. De verdachte heeft enkel gehandeld met oog voor zijn eigen financieel gewin en heeft geen enkel respect getoond voor andermans eigendommen. Ook heeft hij zich er niet om bekommerd dat zoiets overlast, schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij het slachtoffer. Uit haar verzoek tot schadevergoeding blijkt dat het slachtoffer zich zwaar onder druk gezet voelde. Niet alleen zijn haar pinpas, pincode en sieraden op sluwe wijze afhandig gemaakt, ook werd kort daarna geld afgeschreven van de bankrekening. De rechtbank rekent dit de verdachte aan. Daarnaast heeft de verdachte een geldbedrag van € 15.220,- witgewassen. Door het witwassen van het geld wordt geprobeerd daaraan een schijnbaar legale herkomst te geven, waardoor de integriteit van het financieel en economisch verkeer wordt aangetast. Witwassen faciliteert onderliggende criminaliteit en vormt een bedreiging voor de legale economie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 maart 2025. Hieruit volgt dat de verdacht niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 18 maart 2025, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op het gebied van psychosociaal functioneren, financiën, sociaal netwerk en houding en van een gemiddeld-hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling, een ambulante begeleiding, middelencontrole en het inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding met een vaste structuur.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en de eis van de officier van justitie. Zij heeft als uitgangspunt voor één oplichting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden genomen. In de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt voor het witwassen van een dergelijk bedrag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden. In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

feit 1:
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.768,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 768,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 9] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
feit 3:
[slachtoffer 8] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
feit 1 en 3:
De Coöperatieve Rabobank U.A. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 19.265,33, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 8] en de Coöperatieve Rabobank U.A. De vordering van [slachtoffer 6] is naar het oordeel van de officier van justitie toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500 en dient voor het overige gedeelte niet ontvankelijk te worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, aangezien de verdediging vrijspraak heeft bepleit van het al ten laste gelegde, aangevoerd dat alle vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard dan wel dat deze moeten worden afgewezen. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat er geen aanwijzingen zijn dat bij [slachtoffer 8] ook daadwerkelijk € 2.000,- in contanten is gestolen. Zij heeft niet kunnen aantonen dat dit geld aanwezig was en door haar afgegeven is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering van [slachtoffer 6]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feiten waarop de vordering betrekking heeft, feit 1 en feit 4, wordt vrijgesproken. De rechtbank bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen proceskosten dragen.
Vordering van [slachtoffer 1]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feiten waarop de vordering betrekking heeft, feit 1 en feit 4, wordt vrijgesproken. De rechtbank bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen proceskosten dragen.
Vordering van [slachtoffer 9]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feiten waarop de vordering betrekking heeft, feit 1 en feit 4, wordt vrijgesproken. De rechtbank bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen proceskosten dragen.
Vordering van [slachtoffer 8]
De vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan (de hoogte van) de vordering van de benadeelde partij. De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.000,-, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 28 september 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 8] .
Vordering van de Coöperatieve Rabobank U.A.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post van € 1.250,- is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Dit betreft de post die ziet op de uitgekeerde schadeloosstelling van [slachtoffer 8] . Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezen verklaarde feit, ter grootte van € 1.250,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop dat deel van de vordering betrekking heeft, feit 1, wordt vrijgesproken. Dit geldt ook voor de gevorderde onderzoekskosten nu deze onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 oktober 2023, omdat vast is komen te staan dat de Rabobank de schade op die datum aan [slachtoffer 8] heeft vergoed en de schade dus vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van de Coöperatieve Rabobank U.A.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft naar voren gebracht dat hij voor het inbeslaggenomen geldbedrag heeft gewerkt en dit terug wenst te krijgen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst (als bijlage A aan dit vonnis gehecht) onder 1, 2, 3 en 4 genoemde voorwerpen (te weten vier geldbedragen met een totale waarde van € 15.220), verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezen verklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 5 december 2023 gevorderd dat de bij parketnummer 18/258768-21 door de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland op 29 maart 2022 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 12 maanden, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden. Bij beslissing van 21 november 2023 is reeds geoordeeld dat zes maanden van deze voorwaardelijke straf ten uitvoer worden gelegd. De verdachte heeft deze 6 maanden inmiddels al uitgezeten. De thans voorliggende vordering ziet op de resterende zes maanden.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het resterende voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van rechtbank Noord-Nederland d.d. 29 maart 2022. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, gewezen onder parketnummer 18/258768-21, voor de resterende duur van zes maanden.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 63, 326, 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
witwassen;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van oplichting;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde onder 2 ten aanzien van de sieraden niet strafbaar en ontslaat verdachte in zoverre van alle rechtsvervolging;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte voor het overige strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8(
ACHT)
MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
2 (TWEE) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland op het adres Oostergoweg 6, 8932PG te Leeuwarden. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door GGZ Friesland forensisch FACT of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • zich laat begeleiden door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien de reclassering nodig acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
geeft opdracht aan GGZ VNN tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 9] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 2.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 8] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [slachtoffer 8] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij de Coöperatieve Rabobank U.A.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.250,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan de Coöperatieve Rabobank U.A;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van de Coöperatieve Rabobank U.A;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1, 2, 3 en 4 genoemde voorwerpen, te weten:
5.015 EUR (omschrijving: DH2R023003_785283);
10.000 EUR (omschrijving: DH2R023003_785285);
50 EUR (omschrijving: DH2R023003_785287);
155 EUR (omschrijving: DH2R023003_785286);
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
gelast de resterende tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland d.d. 29 maart 2022, gewezen onder parketnummer 18/258768-21, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
mr. J. Herfkens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Schuijt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 mei 2025.