Uitspraak
(Verkort vonnis)
[verdachte] ,
De terechtzitting
De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 januari 2025 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 3070 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende 4-CMC, zijnde 4-CMC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
hij op of omstreeks 9 januari 2025 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd alarmpistool, van het merk Bruni, type BBM 315 auto, kaliber 6,35 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad
hij op of omstreeks 9 januari 2025 te ’s-Gravenhage munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 6 kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen
De bewezenverklaring
aanwezig heeft gehad ongeveer 3070 gram van een materiaal zijnde 4-CMC, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op 9 januari 2025 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd alarmpistool, van het merk Bruni, type BBM 315 auto, kaliber 6,35 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
hij op 9 januari 2025 te ’s-Gravenhage munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 6 kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm, voorhanden heeft gehad.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De strafbaarheid van de verdachte
De strafoplegging
De toepasselijke wetsartikelen
- 14a, 14b, 14c, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
De beslissing
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
een gevangenisstraf voor de duur van 13 (DERTIEN) MAANDEN;
6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;