ECLI:NL:RBDHA:2025:12721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
NL24.36352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hansen-Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van minderjarige eiser en de geloofwaardigheid van geboortedatum

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Eritrese eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. De eiser heeft op 19 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 26 augustus 2024 ingewilligd, maar heeft de verklaringen van de eiser over zijn minderjarigheid niet geloofd. De eiser is het niet eens met de geregistreerde geboortedatum en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 1 juli 2025 zijn de gemachtigden van zowel de eiser als de minister aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geboortedatum van de eiser en dat de minister ten onrechte de door de eiser overgelegde geboorteakte niet heeft betrokken bij de beoordeling. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit, omdat het in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.814,-. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen vier weken een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36352

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M. Veld)
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 19 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 26 augustus 2024 deze aanvraag ingewilligd, maar eiser is niet geloofd in de verklaringen over zijn (minderjarige) leeftijd.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat hij het niet eens is met de geregistreerde geboortedatum.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit en stelt geboren te zijn op [geboortedatum] .
3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel van het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
5. De minister heeft eisers verklaringen over zijn illegale uitreis vanwege de militaire dienstplicht geloofwaardig geacht. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser heeft de minister deels geloofwaardig gevonden. De minister stelt zich op het standpunt dat nu uit de schouw niet is gebleken dat eiser evident minderjarig is en eiser in Nederland een andere geboortedatum heeft opgegeven dan door de Italiaanse autoriteiten is geregistreerd, eiser mag worden aangemerkt als meerderjarig. De minister mag gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van de in Italië geregistreerde datum uitgaan, De minister heeft daarom eiser geregistreerd met de geboortedatum 1 mei 2004. De doopakte die eiser heeft overgelegd kan niet leiden tot aanpassing van deze datum, omdat het document niet geldt als identificerend document volgens de Vc [1] nu een pasfoto en een geboorteplaats ontbreken. [2]
Gronden
6. Eiser heeft in zijn gronden verwezen naar de uitspraak van de Afdeling [3] van
9 oktober 2024. [4] Hierin is geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel geen basis is voor een leeftijdsbeoordeling. Ook is verwezen naar het arrest van het EHRM [5] van 21 juli 2022, [6] waarin is aangegeven dat leeftijdsonderzoek en deugdelijke procedures daarvoor van essentieel belang zijn om te kunnen garanderen dat de rechten van het kind niet geschonden worden. Eiser is verder van mening dat de door hem overgelegde doopakte bij de beoordeling betrokken had moeten worden. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023. [7] Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat de leeftijdschouwen, verricht door de AVIM [8] en de IND [9] , onvoldoende inzichtelijk en concludent zijn. In dit verband heeft eiser verwezen naar uitspraken van de rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 3 oktober 2023, [10] zittingsplaats Den Haag van 18 december 2023 [11] en zittingsplaats Roermond van 25 juni 2024. [12]
Procesbelang
7. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eiser procesbelang heeft bij het door hem ingestelde beroep. Om procesbelang te kunnen aannemen, dient beoordeeld te worden of eiser met het beroep in een gunstigere positie kan komen. Eiser heeft de door hem gevraagde asielvergunning gekregen, zodat hij in zoverre niet in een gunstigere positie kan komen. Eiser heeft echter terecht aangegeven dat zijn rechten als minderjarige geschonden zouden kunnen worden. Zo is het dat de omstandigheid of een vreemdeling bij zijn aanvraag meer- of minderjarig is van belang is bij een verzoek om gezinshereniging.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat in de zaak van eiser sprake is van twijfel over de gestelde minderjarigheid. Naast de uitkomst van de schouw door de AVIM en de IND heeft de minister in het bestreden besluit doorslaggevende waarde toegekend aan het uitgangspunt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, uitgegaan mag worden van de in Italië geregistreerde geboortedatum.
9. De Afdeling heeft op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan over de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. [13] Daarbij heeft de Afdeling onder meer geoordeeld dat de minister zich niet kan beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel als hij bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling een leeftijdsregistratie in een andere EU-lidstaat betrekt. De minister moet de leeftijd van een vreemdeling en de bewijswaarde van een leeftijdsregistratie beoordelen met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Het is daarbij in beginsel aan de betrokken vreemdeling om zijn identiteit, waaronder zijn geboortedatum, aannemelijk te maken. Als de minister twijfels heeft over de minderjarigheid van de betrokken vreemdeling, dan geldt als vertrekpunt de presumptie van minderjarigheid. De minister moet dan uitgaan van het vermoeden dat de betrokken vreemdeling minderjarig is. Het is dan aan de minister om dat vermoeden te ontzenuwen. De minister zal steeds alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. Daarbij moet de minister ook eventuele overgelegde bewijsmiddelen betrekken.
9.1.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling had de minister nader onderzoek moeten doen naar de registratie in Italië. Het op 25 juni 2025 overgelegde memo met daarin de opmerking van de Italiaanse Dublin-unit dat de registratie is gebaseerd op eisers eigen verklaring acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Zoals in de uitspraak van 9 oktober 2024 onder 7.3 is overwogen, zal, als aan een leeftijdsregistratie alleen een eigen verklaring van de vreemdeling ten grondslag ligt, zoals hier het geval, de minister moeten informeren onder welke omstandigheden deze verklaring is afgelegd. De minister moet op basis daarvan motiveren waarom in het geval van eiser doorslaggevende waarde kan worden gehecht aan de registratie. Daarbij komt dat de minister ten onrechte de door eiser overgelegde geboorteakte niet bij de beoordeling heeft betrokken. Zoals geoordeeld door de Afdeling in haar uitspraak van 26 april 2023 [14] kan een vreemdeling ook met indicatieve documenten aannemelijk dat een in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum onjuist is. Een tweede geboorteakte, waar door de minister ter zitting naar verwezen is, laat de rechtbank buiten de beoordeling omdat deze zich niet in het dossier bevindt. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, voor zover daarin is beslist dat de door eiser gestelde geboortedatum van 27 augustus 2007 niet geloofwaardig wordt geacht.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 26 augustus 2024 voor zover daarin is beslist dat de door eiser gestelde geboortedatum niet geloofwaardig wordt geacht en laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- bepaalt dat de minister binnen vier weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hansen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingencirculaire.
2.Paragraaf C/4.2.2.2. van de Vc.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
6.ECLI:CE:EHCR:2020:0721JUD000579717.
7.ECLI:NL:NL:RVS:2023:1654.
8.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
9.Immigratie en Naturalisatie Dienst.
13.ECLI:NL:RVS:2024:3992, onder 6.9 tot en met 7.3.
14.ECLI:NL:NL:RVS:2023:1654.