In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Eritrese eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. De eiser heeft op 19 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 26 augustus 2024 ingewilligd, maar heeft de verklaringen van de eiser over zijn minderjarigheid niet geloofd. De eiser is het niet eens met de geregistreerde geboortedatum en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 1 juli 2025 zijn de gemachtigden van zowel de eiser als de minister aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geboortedatum van de eiser en dat de minister ten onrechte de door de eiser overgelegde geboorteakte niet heeft betrokken bij de beoordeling. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit, omdat het in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.814,-. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen vier weken een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.