Opleiding en achtergrond van de schouwers
14.Waaruit bestaat de opleiding om een schouw en leeftijdsbepaling te verrichten en hoe lang duurt deze opleiding? Welke vooropleiding is vereist om deze opleiding te mogen volgen?
De training “leeftijdsbepaling” duurt 2,5 dag. Het betreft een zogeheten intervaltraining. Na de eerste 1,5 dag gaan deelnemers zelf schouwen, waarvan de eerste drie keer onder de begeleiding/supervisie van een ervaren collega. Op de resterende dag (na ongeveer 6 weken) krijgen de deelnemers een herhaling en verdere verdieping van de stof. Voor IND-medewerkers is de vooropleiding minimaal de modules EUAA AIM en EUAA IC. AVIM en KMar volgen de beschikbare en van toepassing zijnde leerlijnen bij de Politieacademie. Het minimale toelatingsniveau voor de Politieacademie is MBO 3.
15.Zijn schouwers geschoold in gedragswetenschappen?
Een tweetal gedragswetenschappers zijn nauw betrokken bij de training “leeftijdsbepaling”. Zie het gegeven antwoord op vraag 5. Deze gedragswetenschappers werken op hun beurt weer nauw samen met cultureel mediators. AVIM/KMar zetten soortgelijke cultureel inhoudelijk deskundigen in. Daarnaast zijn alle ambtenaren die met de schouw zijn belast ervaringsdeskundigen.
16.Zijn schouwers geschoold in antropologie?
Antropologie wordt niet als zodanig aangeboden tijdens de training “leeftijdsbepaling”, maar enkele onderdelen daarvan zijn ondergebracht bij het onderwerp Interculturele kijk op de AMV-er van de gedragswetenschapper [xxx] (zie het gegeven antwoord op vraag 5). Daarnaast biedt de INDorganisatie haar ambtenaren de mogelijkheid om andere antropologische vraagstukken voor te leggen aan onder andere het RIC, Ministerie van Buitenlandse Zaken, TOELT en Bureau Documenten.
17.Zijn schouwers medisch geschoold en/of geschoold in biologie?
In het individuele geval zou dit zeker zo kunnen zijn, maar het is geen voorwaarde om te mogen schouwen. Het medische gedeelte van de leeftijdsbepaling ligt bij MediFirst, dat als taak heeft om de desbetreffende vreemdeling al dan niet door te verwijzen naar een medisch leeftijdsonderzoek (botonderzoek).
18.Zijn schouwers deskundig op gebied van gedragingen van minderjarigen?
Na het volgen van de training “leeftijdsbepaling” zijn de schouwers deskundig op het gebied van alle mogelijke gedragingen van minderjarigen. Hun opdracht is dan ook om het gedrag te observeren, objectief schriftelijk vast te leggen, te checken en daarna op de schaal van de ontwikkelingspsychologie te labelen en te verwoorden in de verslaglegging.
19.Zijn schouwers deskundig op het gebied van ontwikkelingspsychologie en levensloop-psychologie van pubers, adolescenten en jongvolwassenen?
Tot op zekere hoogte en voor zover noodzakelijk voor het adequaat en zorgvuldig doen van een schouw. Zie verder het gegeven antwoord op vraag 18.
20.Zijn schouwers deskundig op het gebied van trauma en hoe het ondergaan van een trauma interfereert met gedragingen en met uiterlijk?
Tot op zekere hoogte en voor zover noodzakelijk voor het adequaat en zorgvuldig doen van een schouw.
21.Zijn schouwers geschoold in het horen van vreemdelingen over hun identiteit, nationaliteit en herkomst?
Zeker wel. Deze werkzaamheden behoren immers tot hun kerntaken. De schouw is daarbij doorgaans een integraal onderdeel van het aanmeldgehoor. Voor wat betreft de toelichting op hun scholingsachtergrond wordt hier volstaan met een verwijzing naar de gegeven antwoorden op de vragen 2, 5, 12 en 14.
22.Zijn de schouwers geschoold in het verrichten van een geloofwaardigheidsbeoordeling van verklaringen van vreemdelingen over hun identiteit, nationaliteit en herkomst?
Zie hiervoor het gegeven antwoord op vraag 21.
23.Hoeveel expertise hebben schouwers voordat ze zelfstandig een schouw en een leeftijdsbepaling verrichten?
Zie hiervoor de gegeven antwoorden op de vragen 2, 5, 12 en 14.
24.Zijn schouwers gespecialiseerd in het verrichten van een schouw voor vreemdelingen uit een bepaald herkomstgebied?
Nee, niet in het bijzonder. Alle schouwers beschikken over meer dan voldoende kennis en ervaring om alle gesteld minderjarige vreemdelingen adequaat, deskundig en zorgvuldig te schouwen.
9. De rechtbank heeft ter zitting besproken dat het schouwen van een gestelde minderjarige die zijn geboortedatum niet met documenten aannemelijk kan maken buitengewoon complex is. De rechtbank komt gelet op de voorafgaand aan en tijdens de zitting verstrekte informatie en gelet op algemene informatie over de schouw als onderdeel van de leeftijdsbepaling tot de navolgende algemene overwegingen over de bewijswaarde van de schouw, waarbij de rechtbank uitdrukkelijk opmerkt dat het horen van partijen en de deskundigen en toehoorders enkel betrekking heeft gehad op de schouw en het daarop gebaseerde beleid en niet op het verdere onderzoek dat plaatsvindt als de schouw niet twee gelijkluidende conclusies oplevert.
Multidisciplinair onderzoek
10. Het Comité voor de Rechten van het Kind heeft in haar zogenoemde General Comments, waarin het Comité de verplichtingen die voortvloeien uit het Kinderrechtenverdrag nader duidt, onder meer het navolgende uiteen gezet:
4. Om een verantwoorde raming van de leeftijd te maken, dienen de Staten een grondige beoordeling van de fysieke en psychologische ontwikkeling van het kind te maken, uit te voeren door gespecialiseerde kinderartsen of andere professionals die onderlegd zijn in het combineren van verschillende aspecten van de ontwikkeling. Zulke beoordelingen dienen op een spoedige, kindvriendelijke, genderbewuste en cultureel verantwoorde manier te worden uitgevoerd, waaronder door het interviewen van kinderen en, indien van toepassing, de begeleidende volwassenen, in een taal die het kind beheerst. Beschikbare documenten dienen als authentiek te worden beschouwd tenzij er bewijs voor het tegendeel is, en verklaringen van de kinderen en hun ouders of familieleden dienen ook te worden meegewogen. De persoon die beoordeeld wordt, moet het voordeel van de twijfel krijgen.
10. Ook de Europese Commissie en EUAA hebben in hun publicaties aangegeven waaraan een schouw zou moeten voldoen en EUAA heeft een analyse gemaakt van zogenoemde “best practices”.
EUAA heeft hierover onder meer het navolgende vermeld:
“
A multidisciplinary approach for the purpose of age assessment would imply the exploration of different aspects or factors such as physical, psychological, developmental, environmental and cultural ones (…)
Depending on the method, this may include social workers, doctors, radiologists, (child) psychologists, pediatricians or other suitably skilled individuals with expertise in the field of child development and age estimation.”
(…)
11. De deskundigen van verweerder hebben ter zitting desgevraagd nader toegelicht welke samenwerking op Europees niveau plaatsvindt om tot een gezamenlijke schouwprocedure te komen. Ook uit deze informatie komt naar voren dat wordt beoogd dat de schouw een holistisch en multidisciplinair onderzoek is. De rechtbank overweegt dat de schouw zoals die thans plaatsvindt in de nationale rechtspraktijk geen multidisciplinair onderzoek is. Een multidisciplinair onderzoek veronderstelt immers dat degenen die belast zijn met het schouwen afkomstig zijn uit verschillende (wetenschappelijke) disciplines. Anders dan verweerder ter zitting heeft aangegeven is het tweemaal schouwen door verweerder enerzijds en door Avim/KMar anderzijds niet een dergelijk multidisciplinair onderzoek. Weliswaar hebben verweerder, de Avim en de KMar andere taken, dit volstaat echter niet om te kunnen kwalificeren als een multidisciplinair onderzoek om de leeftijd te bepalen. Dat conform het beleid op enig moment ook een medisch leeftijdsonderzoek kan worden aangeboden, maakt dit niet anders omdat de schouw zelf een multidisciplinair karakter zou moeten hebben. De rechtbank verwijst in dit verband ook, net als verweerder, naar het recent aangenomen Migratiepact en de tekst van de nieuwe Procedurerichtlijn.
In de preambule zijn onder meer de navolgende overwegingen opgenomen:
(36) In order to ensure that the processing of applications for international protection are carried out with due regard to the rights of the child, specific child-sensitive procedural safeguards and special reception conditions are to be provided to minors. Where, following statements by an applicant, there are grounds for doubting as to whether or not an applicant is a minor, it should be possible for the determining authority to carry out an age assessment of the person concerned. Doubts regarding the age of an applicant may arise when the applicant claims to be a minor but also when they claim to be an adult. Given the particular vulnerability of unaccompanied minors, who are likely to lack identification or other documents, it is particularly critical to ensure strong safeguards to ensure that such applicants are not subject to incorrect or unreasonable age-assessment procedures
(37) In all cases, age assessments should be carried out in a manner that gives primary consideration to the best interests of the child throughout the procedure. An age assessment should be carried out in two steps. A first step should comprise a multi-disciplinary assessment, which could include a psycho-social assessment and other non-medical methods, such as an interview, visual assessment based on physical appearance or assessment of documentation. Such an assessment should be carried out by professionals with expertise in age estimation and child development, such as social workers, psychologists or pediatricians, in order to assess various factors, such as physical, psychological, developmental, environmental and cultural factors. If the result of the multidisciplinary age assessment is inconclusive, it should be possible, as a second step, for the determining authority to request a medical examination, as a measure of last resort, and with full respect for the individual’s dignity. Where different procedures may be followed, a medical examination should prioritise the least invasive procedures before proceeding to more invasive ones taking into account guidance from the Asylum Agency where relevant. If, following the age assessment, the results remain inconclusive, the determining authority should assume that the applicant is a minor.
In Sectie IV is bepaald welke bijzondere waarborgen moeten worden verschaft. De rechtbank wijst op de navolgende artikelen:
Artikel 22 Guarantees for minors
1. The best interests of the child shall be a primary consideration for the competent authorities when applying this Regulation.
2. The determining authority shall assess the best interests of the child in accordance with Article 26 of Directive (EU) 2024/1346
3.(…)
The personal interview of a minor shall be conducted by a person who has the necessary knowledge of the rights and special needs of minors. It shall be conducted in a child-sensitive and context-appropriate manner, taking into consideration the age and maturity of the child.
(…)
In Sectie V zijn bepaling opgenomen over de leeftijdsbepaling. De rechtbank wijst op de navolgende bepaling:
Article 25 – Age assessment of minors
1. Where, as a result of statements by the applicant, available documentary evidence or other relevant indications, there are doubts as to whether or not an applicant is a minor, the determining authority may undertake a multi-disciplinary assessment, including a psychosocial assessment, which shall be carried out by qualified professionals, to determine the applicant’s age within the framework of the examination of an application. The assessment of the age shall not be based solely on the applicant’s physical appearance or behaviour. For the purposes of the age assessment, documents that are available shall be considered genuine, unless there is evidence to the contrary, and statements by minors shall be taken into consideration.
2. Where there are still doubts as to the age of an applicant following the multi-disciplinary assessment, medical examinations may be used as a measure of last resort to determine the applicant’s age within the framework of the examination of an application. Where the result of the age assessment referred to in this paragraph is not conclusive with regard to the applicant’s age or includes an age-range below 18 years, Member States shall assume that the applicant is a minor.
12. De rechtbank heeft ter zitting besproken op welke wijze is voorzien dat de schouw een wetenschappelijke en multidisciplinair karakter heeft. Verweerder heeft in zijn schriftelijke antwoorden, die nader zijn toegelicht door zijn deskundigen, uitgelegd hoe de training van schouwers is vormgegeven. De rechtbank overweegt dat deze training slechts deels kennisoverdracht behelst en vooral praktisch van aard is door een schouw “te oefenen”. Het wetenschappelijke karakter van de training is met name de bewustwording van aspecten waarmee rekening moet worden gehouden. Zo wordt in de opleiding onder meer gewezen op de invloed van cultuur en van leeftijd op gedragingen en wordt duidelijk gemaakt dat ontwikkelingsfases per individu kunnen verschillen. Ook zal worden uitgelegd dat minderjarigen op een andere wijze zullen moeten worden gehoord dan meerderjarigen. Tevens wordt aandacht besteed aan het herkennen van trauma’s en de werking van het geheugen. De rechtbank constateert echt dat het schouwen niet geschiedt door wetenschappers of andere deskundigen met specifieke expertise op het gebied van minderjarigen. Ook een “hoormedewerker AMV” beschikt, doorgaans, niet over een wetenschappelijke opleiding in gedragswetenschappen, psychologie, antropologie, biologie, orthopedagogiek en zal doorgaans ook geen ervaring hebben als sociaal-maatschappelijk werker met minderjarigen als doelgroep. Het multidisciplinaire karakter van de schouw bestaat enkel uit het volgen van opleidingsmodules van professionals met een dergelijke wetenschappelijke opleiding en/of ervaring. Gelet op de beperkte duur van de schouwopleiding en de nog meer beperkte duur van elke afzonderlijke module en gelet op de omstandigheid dat geen “kind-gerelateerde” voorkennis is vereist om als schouwer te kunnen worden opgeleid, overweegt de rechtbank dat de schouw als zodanig een te weinig wetenschappelijke basis heeft en dat de schouw geen multidisciplinair karakter heeft gelet op diegenen die belast zijn met het schouwen. De rechtbank volgt verweerder dus ook niet voor zover hij bij de schriftelijke beantwoording heeft aangegeven dat schouwers in staat kunnen worden geacht om door het stellen van vragen de gestelde minderjarige “in het juiste geheugenvakje te plaatsen” en “de taalontwikkeling/het taalniveau alsmede de mate van psychologische en intellectuele ontwikkeling van de persoon in kwestie” te achterhalen. Ook volgt de rechtbank verweerder niet voor zover hij zich op het standpunt stelt dat “na het volgen van de training “leeftijdsbepaling”, de schouwers deskundig zijn op het gebied van alle mogelijke gedragingen van minderjarigen en in staat zijn om het gedrag te observeren, objectief schriftelijk vast te leggen, te checken en daarna op de schaal van de ontwikkelingspsychologie te labelen en te verwoorden in de verslaglegging”. Dit zou namelijk tenminste een jarenlange wetenschappelijke opleiding vergen en dan nog rijst de vraag of het observeren gedurende een zeer korte tijd in een gehoorsetting van iemand die zich in een vluchtsituatie bevindt en onzeker is of bescherming zal worden geboden, een basis kan vormen op grond waarvan valide uitspraken gedaan kunnen worden over de biologische leeftijd.
13. De rechtbank heeft dit ter zitting besproken en daarbij uitgesproken dat de schouw zoals die thans plaatsvindt wellicht de best denkbare én best realiseerbare wijze is om te schouwen. Dit roept echter wel de vraag op of het beleid dat wordt gevoerd op basis van de schouwresultaten redelijk is of dat een ander, lichter, gewicht moet worden toegekend aan de schouwresultaten en eerder het voordeel van de twijfel moet worden toegekend.
Kindvriendelijke procedure
14. Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 11 juni 2024 in de zaak K.L.onder meer het navolgende overwogen:
73 Uit artikel 24, lid 2, van het Handvest en uit artikel 3, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, dat op 20 november 1989 is vastgesteld door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waar de toelichting op artikel 24 van het Handvest uitdrukkelijk naar verwijst, blijkt dat het belang van het kind niet enkel in aanmerking moet worden genomen bij de inhoudelijke beoordeling van verzoeken met betrekking tot kinderen, maar ook, middels specifieke procedurele waarborgen, van invloed moet zijn op de besluitvormingsprocedure die tot die beoordeling leidt. Zoals het Comité voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties heeft opgemerkt, verwijst de uitdrukking „belangen van het kind” in dit artikel 3, lid 1, immers tegelijkertijd naar een inhoudelijk recht, een uitleggingsbeginsel en een procedureregel [zie General Comment nr. 14 (2013) van het Comité voor de Rechten van het Kind over het recht van het kind dat zijn belangen de eerste overweging vormen (artikel 3, lid 1), CRC/C/GC/14, punt 6].
15. De rechtbank overweegt dat zolang niet in rechte vaststaat dat eiser meerderjarig is, dit vanwege zijn gestelde minderjarigheid meebrengt dat van deze minderjarigheid moet worden uitgegaan en dus aan alle procedurele en materiële waarborgen die betrekking hebben op die kwetsbaarheid die reeds uit de minderjarigheid volgt moet worden voldaan. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van het EHRM van 21 juli 2022 in de zaak Darboe en Camara tegen Italië, waar het EHRM het beginsel van “the presumption of minor age” uitlegt en toepast. In paragraaf 153-154 overweegt het EHRM als volgt:
(…)
153. In the present case, the Italian authorities failed to apply the principle of presumption of minor age, which the Court deems to be an inherent element of the protection of the right to respect for private life of a foreign unaccompanied individual declaring to be a minor.
154. While the national authorities’ assessment of the age of an individual might be a necessary step in the event of doubt as to his or her minority, the principle of presumption implies that sufficient procedural guarantees must accompany the relevant procedure.
(…)
16. Dit arrest is niet alleen van toepassing in de situatie zoals specifiek aan de orde in het arrest, maar heeft betrekking op alle procedures waarin de gestelde minderjarigheid en geboortedatum onderwerp van het geschil zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 mei 2023, 21 februari 2023en 16 februari 2023en naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 april 2023. Ook in deze procedure dient dus uit te worden gegaan van de gestelde minderjarigheid en dienen de procedurele waarborgen in acht te worden genomen die specifiek beogen de belangen van het kind te beschermen en de kwetsbaarheid die voortkomt uit de minderjarigheid te compenseren.
17. Artikel 15, lid 3 onder e, richtlijn 2013/32 bepaalt dat het persoonlijk onderhoud met een minderjarige wordt afgenomen op een kindvriendelijke manier. De rechtbank overweegt dat dit vereiste geldt voor elk persoonlijk onderhoud gedurende de asielprocedure en dus ook tijdens het schouwgehoor voor zover dit plaatsvindt in de asielprocedure. In wezen dient elke procedure waarin minderjarigen zijn betrokken op een zogenoemde “kindvriendelijke wijze” te geschieden. Dit vereist allereerst dat het horen plaatsvindt in een kindvriendelijke setting en dat degene die hoort specifieke training heeft gevolgd om minderjarigen te horen. Deze vereisten gelden dus ook als het gehoor plaatsvindt in het kader van een schouw.
18. Artikel 15, lid 3 onder d, richtlijn 2013/32 bepaalt dat de persoon die het onderhoud over de inhoud van een verzoek om internationale bescherming afneemt, geen militair uniform of politie-uniform draagt. Een schouwgehoor ziet niet op de asielmotieven maar enkel op de leeftijd van de vreemdeling. De rechtbank overweegt echter dat deze bepaling die ziet op het bieden van een kindvriendelijke setting, onverkort van toepassing moet worden geacht in een schouwgehoor bij de aanvang van een asielprocedure gelet op de ratio en strekking van deze bepaling. In deze procedure is anders dan in de schouwgehoren van de Avim die de rechtbank doorgaans ziet, het schouwgehoor dat is afgenomen door de Avim niet begonnen met de mededeling “Je ziet dat wij uniformen dragen en dus van de politie zijn”. De rechtbank gaat er echter van uit dat de schouwers hun uniform dat ze dragen als ze in uitoefening van hun functie zijn, ook tijdens de schouw dragen. Door de Avim is wel aan eiser bij aanvang medegedeeld dat hij verplicht is om mee te werken en de Avim-schouwers merken het schouwgesprek ten onrechte aan als een
verhoor, terwijl beoogd is om een
gehoorte houden. Een verhoor ziet immers op het horen van een verdachte in het kader van het strafrecht. Uit de verslaglegging van de Avim-schouw blijkt de rechtbank geen enkele indicatie dat de schouwers zich rekenschap geven van het moeten bieden van een kindvriendelijke setting. Het aanmeldgehoor biedt hiervoor wel aanknopingspunten. De hoormedewerker heeft niet alleen uitgelegd waartoe de schouw en het gehoor dienen, maar heeft ook veel uitleg gegeven aan eiser en zich regelmatig vergewist of eiser heeft begrepen wat is uitgelegd. Ook heeft de hoormedewerker zich voldoende vergewist dat eiser zichzelf in staat acht om verklaringen af te leggen. De rechtbank merkt op dat dit gehoor zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan op grond van het verslag van het gehoor niet vaststellen of is gehoord in de hoorruimte die specifiek voor minderjarigen is ingericht en kan op grond van dit verslag ook niet vaststellen of de hoormedewerker gespecialiseerd is in het horen van minderjarigen. De rechtbank gaat daar wel van uit omdat het een zogenoemd “aanmeldgehoor AMV” is, maar het verdient aanbeveling dat dit wordt vastgelegd. In de schriftelijke beantwoording van de vragen heeft verweerder aangegeven dat de hoorsetting waarin de schouw plaatsvindt dezelfde is als wanneer een gehoor van vreemdelingen met een leeftijd tussen de twaalf en de achttien jaar plaatsvindt en dat het gehoor altijd wordt gehouden door een EUAA-module IC (Interviewing Children) opgeleide hoorambtenaar. De rechtbank constateert dat eiser terecht heeft aangevoerd dat zijn voogd niet aanwezig is geweest bij het gehoor. Verweerder heeft in zijn schriftelijke beantwoording van de vragen aangegeven wanneer er bij de schouwgehoren die verweerder verricht een voogd aanwezig is. De rechtbank merkt op dat de voogd in kennis gesteld dient te worden van elk gehoor dat plaatsvindt en dat een gestelde minderjarige voorafgaand aan het schouwgehoor gevraagd dient te worden of hij wil dat zijn voogd het gehoor wil bijwonen. Ook dit is een processuele waarborg die moet worden geboden als minderjarigen worden gehoord en ook dit is een aspect van een kindvriendelijke procedure.
19. De rechtbank concludeert dat het schouwgehoor door verweerder in een kindvriendelijke setting wordt afgenomen en dat uit het gehoor blijkt dat de hoormedewerker ervan bewust is dat eiser mogelijk minderjarig is en het horen zelf dus ook op een kindvriendelijke wijze dient plaats te vinden door onder meer na te gaan of aanvullende processuele waarborgen moeten worden geboden, uitleg te geven en regelmatig na te gaan of eiser de vragen begrijpt en te vragen of eiser meer verduidelijking wil. De rechtbank constateert dat uit de verslaglegging van het schouwgehoor dat door de Avim is verricht niet valt af te leiden of de hoormedewerkers een vergelijkbare training hebben gevolgd over het horen van minderjarigen. Verweerder heeft desgevraagd toegelicht dat in de training aandacht wordt besteed aan het horen van minderjarigen. De rechtbank overweegt dat dit niet betekent dat hiermee een vergelijkbare waarborg wordt geboden die richtlijn 2013/32 voorschrijft als duidelijke vereisten voor het persoonlijk onderhoud van minderjarigen. De Avim en de KMar zijn geen beslisautoriteit en beslissen ook niet op de aanvraag van een verzoeker om internationale bescherming. Het schouwen en met name de schouwconclusies kunnen echter verregaande gevolgen voor de verzoeker hebben indien de verzoeker zijn gestelde minderjarigheid niet aannemelijk kan maken. Dit betekent dat ook in de schouwgehoren vergelijkbare procedurele waarborgen moeten worden geboden en het gehoor een kindvriendelijk onderdeel van de procedure moet zijn. De schouwers hebben naar alle waarschijnlijkheid hun politie-uniform gedragen en in plaats van uit te leggen dat er wordt geschouwd, waar de schouw toe strekt en dat eiser wordt geobserveerd tijdens het gehoor, wordt eiser allereerst te verstaan gegeven dat hij verplicht is om mee te werken. In het gehoor is nagenoeg geen uitleg aan eiser verschaft en is niet gevraagd of hij in staat is om te verklaren en of hij zelf vragen heeft. Eiser heeft in dit schouwgehoor wel in korte tijd 59 vragen moeten beantwoorden. De rechtbank kan uit het verslag niet afleiden of de schouwers zich hebben vergewist of eiser aanvullende waarborgen behoeft om te kunnen verklaren en de rechtbank kan ook niet afleiden of de schouwers zich realiseren dat minderjarigen niet steeds op dezelfde wijze kunnen worden gehoord als meerderjarigen. De schouwers hebben ook niet doorgevraagd of eiser in staat was om gehoord te worden nadat eiser heeft verklaard last van zijn nieren te hebben en zes maanden gedurende de vlucht in Libië te zijn mishandeld. De rechtbank kan niet vaststellen of eiser in een kindvriendelijke setting is gehoord en of de schouwers opgeleid zijn om minderjarigen te horen, maar stelt wel vast dat dit schouwgehoor niet op een kindvriendelijke wijze heeft plaatsgevonden.
20. De rechtbank overweegt in dit kader tot slot dat de leeftijdsschouw heeft plaatsgevonden in de Dublinprocedure en niet in de asielprocedure. Omdat de vereisten om de procedure kindvriendelijk in te richten en in een kindvriendelijke setting te laten plaatsvinden voortkomt uit het belang van het kind, acht de rechtbank de vereisten zoals die zijn bepaald in richtlijn 2013/32 vergelijkbaar van toepassing in de Dublinprocedure. Het schouwen in de Dublinprocedure strekt ertoe om te kunnen bepalen of de vreemdeling minderjarig is. Dit is relevant omdat de Uniewetgever specifieke bepalingen in de Dublinverordening heeft opgenomen voor minderjarigen. Omdat uitvoering wordt gegeven aan het Unierecht en daardoor artikel 24 van het Handvest van de Grondrechten in acht moet worden genomen en gelet op deze bepalingen in de Dublinverordening, worden aan een schouwgehoor in de Dublinprocedure ook de eisen gesteld dat dit gehoor in een kindvriendelijke setting plaatsvindt en op een kindvriendelijke wijze wordt ingericht. De rechtbank verwijst in dit kader nogmaals naar het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2024 in de zaak K.L.
21. Verweerder heeft aangegeven dat de verschillende onderdelen van de schouw even zwaar wegen en in de schouwrapportage allemaal duidelijk omschreven moeten worden. Zoals hiervoor overwogen is in het verslag van het Avim-schouwgehoor niet vermeld welke verklaringen relevant zijn geacht voor de leeftijdsbepaling. In het schouwgehoor van verweerder zijn bij de bevindingen de verklaringen die eiser heeft afgelegd over zijn leeftijd weergegeven. Uit deze opsomming van de door de schouwer relevant geachte verklaringen blijkt dat eiser heeft verklaard minderjarig te zijn en blijkt dat eiser heeft toegelicht waarom hij in Italië een andere leeftijd heeft opgegeven. Niet inzichtelijk is in hoeverre de schouwer deze verklaringen op zichzelf bezien geloofwaardig heeft geacht en wat de onderlinge weging is geweest van de drie verschillende elementen van de schouw. Niet duidelijk is dus of de schouwer de verklaringen niet aannemelijk acht of dat de gedragingen en de uiterlijke kenmerken afbreuk doen aan op zichzelf genomen geloofwaardige verklaringen. Niet duidelijk is ook of de schouwer twijfelt aan de verklaringen van eiser over zijn leeftijd of dat het afleggen van andere verklaringen in Italië deze twijfel veroorzaakt of dat de schouwer de verklaring door het afleggen van andere verklaringen in Italië niet geloofwaardig acht. De rechtbank kan dus niet vaststellen hoe de schouwer de verklaringen van eiser heeft beoordeeld en of aan de verklaringen daadwerkelijk evenveel gewicht is toegekend als aan de gedragingen en aan de uiterlijke kenmerken.
De rechtbank vraagt zich ook af of de schouwer van verweerder, die een hoormedewerker is en geen beslismedewerker, voldoende expertise heeft om een gedeeltelijke geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen van eiser te verrichten.
22. De rechtbank overweegt voorts dat eiser zijn verklaringen over zijn leeftijd “slechts” aannemelijk hoeft te maken en dat indien hij voldoende inspanningen levert om zijn verklaringen te staven, verweerder niet alleen gehouden is om met eiser samen te werken, maar ook moet nagaan of aan eiser het voordeel van de twijfel
kánworden gegeven. Met tweemaal schouwen door verweerder en door Avim/KMar onafhankelijk van elkaar en zonder te weten wat de andere schouwers hebben geconcludeerd, wordt zorgvuldigheid beoogd en wordt beoogd een meer betrouwbaar resultaat te verkrijgen. Het is echter onduidelijk of in elke afzonderlijke schouw is gerealiseerd dat ook ten aanzien van het trekken van een conclusie op grond van de verklaringen moet worden beoordeeld of het voordeel van de twijfel kan worden gegeven en dit dus de conclusie regardeert omdat er bij twijfel de conclusie van minderjarigheid dient te volgen. De drie conclusies die een schouwer mag trekken lijken in dat opzicht geen ruimte te bieden omdat twijfel zou betekenen dat de geschouwde niet evident minderjarig of evident meerderjarig is. De rechtbank overweegt echter dat het voordeel van de twijfel ook in de fase van het interpreteren van de waarnemingen en verklaringen moet worden beoordeeld. Eiser stelt minderjarig te zijn. Indien de schouwer na het horen twijfelt of die verklaring juist is, dient te worden beoordeeld of dat betekent dat eiser niet alleen niet evident meerderjarig is, maar ook of de twijfel tot de conclusie leidt dat eiser gevolgd kan worden in zijn gestelde minderjarigheid.
23. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven vaker te hebben geconstateerd dat de schouw die verweerder in het aanmeldgehoor verricht een langere duur kent dan de schouw die door de Avim/KMar wordt verricht. Dit is ook niet vreemd. Een aanmeldgehoor heeft een andere functie dan het enkel schouwen en op grond van dit gehoor wordt meer informatie vergaard en verkregen dan de geboortedatum en leeftijd van de vreemdeling.
Zoals hiervoor weergegeven en zoals ter zitting besproken dient eiser zijn relaas aannemelijk te maken. Dit relaas omvat de verklaringen van eiser over zijn geboortedatum en dus over zijn leeftijd. Het beoordelen of verklaringen aannemelijk zijn is niet hetzelfde als “waarheidsvinding” en het vaststellen van feiten.
Het is niet duidelijk of de Avim en de KMar hetzelfde beoordelingskader hanteren wanneer zij moeten beoordelen of sprake is van evidente minderjarigheid, evidente meerderjarigheid of twijfel over de verklaringen over de geboortedatum en leeftijd. De rechtbank wijst in dit verband op een niet gedateerde “KOWA werkinstructie – schouwen minderjarigen” die is verkregen na een zogenoemd WOO-verzoek en waarin onder meer het navolgende is vermeld:
(…)
Aan de buitengrenzen en tijdens het MTV wordt de KMar geconfronteerd met (gesteld) minderjarige vreemdelingen, die hun leeftijd niet met identificerende documenten kunnen aantonen.
(…)
Het komt regelmatig voor dat vreemdelingen zich melden als alleenstaande minderjarige vreemdeling (AMV) maat er duidelijk ouder uitzien dan de gestelde leeftijd. Vaak weten zij ook hun geboortedatum niet, maar alleen hoe oud zij zijn. Ook komt het vaak onder bepaalde groepen vreemdelingen voor dat zij alleen een Europese geboortedatum kunnen vertellen, maar niet de geboortedatum van hun eigen jaartelling (bijvoorbeeld: Perzische jaartelling). Dit is vaak een sterke aanwijzing dat een vreemdeling meerderjarig is.
Dit werkproces is om ervoor te zorgen dat leeftijdsbepaling in de vreemdelingenketen op zo goed mogelijke wijze plaatsvindt, zodat misbruik maximaal wordt tegengegaan.
(…)
Het is belangrijk een vreemdeling evident meerderjarig te maken, als dit overduidelijk zo is. Behalve dat je hiermee de kosten van een leeftijdsonderzoek bespaart, zorg je er ook voor dat er geen volwassen persoon de rust- en voorbereidingstijd doorlopen op een locatie waar minderjarige kinderen verblijven. Dit is een zeer onwenselijke situatie. De prioriteit van de KMAR en IND is namelijk ook het garanderen van een veilige verblijfsomgeving van een alleenstaande minderjarige vreemdeling.
24. Zoals hiervoor vermeld is de verslaglegging door de Avim getiteld “proces-verbaal van verhoor” en is tegen eiser gezegd dat hij verplicht is om mee te werken. Bij het schouwen en dus het waarnemen en interpreteren van verklaringen, gedragingen en uiterlijke kenmerken is door de Avim-schouwers -kennelijk- het doel van de schouw ervaren als het moeten beschrijven van het gedrag dat kan duiden op meerderjarigheid. Als dit niet “gewoon onhandig is opgeschreven”, maar door de schouwers van de Avim als doel van de schouw wordt gezien, is dit wezenlijk anders dan het schouwen om te zien of daaruit steunbewijs kan volgen voor de betreffende vreemdeling om zijn verklaringen aannemelijk kan maken.
25. De rechtbank overweegt, zoals uitvoerig ter zitting besproken, dat inderdaad moet worden voorkomen dat meerderjarigen in de opvang voor minderjarigen worden geplaatst. Het doel van de schouw is echter niet het tegengaan van misbruik en zeker niet het besparen van kosten van een leeftijdsonderzoek. Het primaire doel van de schouw is het zo snel mogelijk achterhalen of de vreemdeling reeds vanwege zijn leeftijd aanvullende procedurele waarborgen behoeft en om zijn belang als kind zo spoedig mogelijk te kunnen vaststellen. Tevens wordt door het schouwen invulling geven aan de samenwerkingsplicht die verweerder heeft om een vreemdeling die zijn relaas niet aannemelijk weet te maken te ondersteunen in het vergaren van steunbewijs. Verweerder dient een verzoek om internationale bescherming grondig en welwillend te onderzoeken en dient daarbij samen te werken met de vreemdeling, ook als het gaat om het aannemelijk maken van zijn identiteit en de geboortedatum als element daarvan. Weliswaar heeft een verzoeker om internationale bescherming een inspanningsplicht. Verweerder is echter reeds gelet op het Algemeen Ambtsbericht Eritrea op de hoogte van de bewijsnood voor minderjarigen als het gaat om het overleggen van identificerende documenten. Eiser kan zijn leeftijd dan ook nagenoeg alleen onderbouwen met zijn eigen verklaringen als hij ook niet beschikt over andere documenten die een indicatie kunnen opleveren voor de datum waarop hij is geboren. De schouw is een middel voor verweerder om te onderzoeken of er steunbewijs kan worden gevonden voor de verklaringen van eiser. Vanzelfsprekend dient verweerder de verklaringen van eiser te beoordelen op geloofwaardigheid en vanzelfsprekend mag en moet verweerder bij het horen en beoordelen kritisch zijn. Indien door de Avim/Kmar wordt aangenomen dat de schouw plaatsvindt om misbruik tegen te gaan, wordt evenwel een fundamenteel onjuist uitgangspunt aan de schouw ten grondslag gelegd en rijst de vraag of verweerder hier gewicht aan kan toekennen in het verdere verloop van de Dublin- of asielprocedure. Dhr. Goezinnen heeft ter zitting aangegeven over een mailwisseling te beschikken waarin wordt bevestigd dat door de KMar wordt geschouwd met als doel misbruik tegen te gaan. De deskundigen die namens verweerder zijn verschenen hebben hierop ter zitting gereageerd en onder meer aangegeven hiermee niet bekend te zijn geweest en zich hier nader van te zullen vergewissen. De rechtbank stelt vast dat het uitgangspunt en de strekking van de schouw die verweerder verricht niet identiek lijken te zijn aan die van de schouw die door de Avim/Kmar wordt verricht. Dit werpt de vraag op of het gehoor dat plaatsvindt vergelijkbaar zorgvuldig plaatsvindt. In de schouwgehoren krijgt de vreemdeling geen gelegenheid tot het afleggen van een vrij relaas, maar dient de vreemdeling vragen te beantwoorden. Het doel van de schouw bepaalt echter welke vragen worden gesteld. Indien de Avim en KMar vragen over de leeftijd stellen om misbruik te voorkomen, zullen de vragen deels anders zijn dan wanneer vragen worden gesteld om de vreemdeling te helpen zijn gestelde leeftijd met zijn verklaringen aannemelijk te maken.
26. Het schouwgehoor dat wordt gehouden door verweerder, wordt gehouden door een hoormedewerker in het kader van een aanmeldgehoor. Deze hoormedewerker zal getraind zijn om rekening te houden met het referentiekader van de vreemdeling. De rechtbank overweegt echter dat het schriftelijke antwoord van verweerder dat in het aanmeldgehoor door het stellen van vragen de daarop verkregen verklaringen “iets zeggen over de taalontwikkeling/het taalniveau alsmede de mate van psychologische en intellectuele ontwikkeling van de persoon in kwestie” onvoldoende is onderbouwd. Een nadere motivering hiervan was op zijn geplaats geweest gelet op de beperkte duur van een aanmeldgehoor, de omstandigheid dat de hoormedewerker geen psycholoog is en niet duidelijk is of het horen met bijstand van een tolk van invloed is op “de gekozen woorden, de lengte van de zinnen en de gebruikte bijzinnen, spreekwoorden en gezegden”. Bovendien worden in het aanmeldgehoor doorgaans korte en feitelijke vragen gesteld zodat niet snel dergelijke conclusies kunnen worden getrokken op grond van de gegeven antwoorden. Bij het bepalen van het referentiekader en het afstemmen van de vragen en bij het beoordelen van de geloofwaardigheid van de antwoorden dient onder meer rekening gehouden te worden met de taalvaardigheid, (mate van) geletterdheid, intellectuele vermogens en de geheugenfunctie van degene die wordt gehoord. Een aanmeldgehoor waarin niet alleen wordt gehoord maar ook wordt geschouwd, leent zich, reeds vanwege de korte duur van het gehoor, niet om het referentiekader vast te stellen. Uit het schouwverslag dat is opgemaakt door verweerder blijkt wel dat de hoormedewerker zich regelmatig heeft vergewist of eiser een nadere verduidelijking nodig had van de vraag en blijkt ook dat de hoormedewerker inspanningen heeft verricht om vragen kort en eenvoudig te stellen. In die zin is in het gehoor rekening gehouden met het referentiekader en heeft de hoormedewerker vragen gesteld op een wijze die passend zijn bij een minderjarige vreemdeling. Niet duidelijk is echter of het referentiekader van eiser voor zover dit valt af te leiden uit de afgelegde verklaringen, ook is betrokken bij het trekken van conclusies op grond van de verklaringen van eiser. Uit het Avim-schouwgehoorverslag blijkt in het geheel niet of de schouwers zich rekenschap hebben gegeven van het referentiekader van eiser.
27. De rechtbank concludeert dat de beoordeling van de “verklaringen” als onderdeel van de leeftijdsschouw op verschillende wijze plaatsvindt. Het doel waarmee vragen worden gesteld lijkt verschillend te zijn en de mate waarin wordt beoordeeld wat het referentiekader van de vreemdeling is en in hoeverre hier rekening mee wordt gehouden zijn ook niet geheel vergelijkbaar. Verweerder heeft aangegeven dat het schouwen van een gestelde minderjarige niet vergelijkbaar is met het verrichten van een geloofwaardigheidsbeoordeling. De rechtbank is het hier slechts ten dele mee eens omdat de verklaringen over de leeftijd in een schouw wel worden beoordeeld. Weliswaar geschiedt dit naast het interpreteren van waargenomen gedragingen en uiterlijke kenmerken. Dit laat echter onverlet dat de aanleiding om te schouwen is gelegen in de omstandigheid dat de vreemdeling zijn gestelde leeftijd niet aannemelijk kan maken met alleen zijn verklaringen en de schouwconclusies deels op verklaringen van de vreemdelingen zijn gebaseerd. De rechtbank stelt dan ook vast dat een schouwgehoor onvoldoende basis biedt om, anders dan een nader gehoor, verklaringen over de leeftijd op een betrouwbare wijze te verkrijgen en te beoordelen. De rechtbank stelt ook vast dat niet inzichtelijk is of de Avim/Kmar zich bewust zijn dat het referentiekader van de vreemdeling relevant is voor de stellen vragen en het beoordelen van de verklaringen over de leeftijd en dat uitgangspunt is dat de vreemdeling zijn verklaringen “slechts” aannemelijk hoeft te maken en niet hoeft te bewijzen. Indien eiser bij het indienen van de asielaanvraag en het aanmeldgehoor verklaart minderjarig te zijn en niet te beschikken over (identiteits-)documenten om deze verklaring te staven, dient verweerder uit te gaan van de “presumption of minor age” en processuele waarborgen te bieden die uitgaan van de gestelde minderjarigheid. Tenzij uit beide schouwconclusies volgt dat eiser evident meerderjarig is, dienen deze waarborgen de gehele asielprocedure te worden geboden. Indien de beslismedewerker op grond van het aanmeldgehoor en het nader gehoor en alle door eiser aangedragen feiten en omstandigheden en alle door verweerder in het kader van de samenwerkingsplicht onderzochte algemene informatie en mogelijke deskundigenadviezen na een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te hebben verricht, tot de conclusie komt dat de betreffende vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet aannemelijk heeft weten te maken, kan verweerder de betreffende vreemdeling als meerderjarig registreren. Het nader gehoor kent een aanmerkelijk langere duur dan het aanmeldgehoor en de beslismedewerker is beter in staat om de geloofwaardigheid van verklaringen te beoordelen dan de hoormedewerker en is bovendien gehouden de verklaringen te beoordelen in samenhang met alle andere door eiser aangedragen bewijsmiddelen en door verweerder ambtshalve onderzochte elementen en bevindingen. De rechtbank acht het schouwgehoor dus een onvoldoende met waarborgen omklede basis om als onderdeel van de schouw de geloofwaardigheid van de verklaringen van de gestelde minderjarige te beoordelen. De rechtbank herhaalt hierbij uitdrukkelijk dat de beoordeling of verklaringen aannemelijk zijn een wezenlijk andere beoordeling is dan de beoordeling of er bewijs is voor verklaringen en de waarheidsvinding die daaraan ten grondslag ligt.
28. De rechtbank overweegt, gelet op de door verweerder gegeven schriftelijke beantwoording van de vragen en de door de deskundigen ter zitting gegeven toelichting, dat op grond van tijdens een schouwgehoor waargenomen gedragingen van de vreemdeling geen betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de biologische leeftijd van de vreemdeling. De rechtbank motiveert dit als volgt.
29. Verweerder heeft op vragen van de rechtbank toegelicht dat er geen “lijst van gedragingen” is aan de hand waarvan een schouwer nagaat of de getoonde gedragingen wijzen op minderjarigheid of meerderjarigheid. Verweerder stelt dat dit betekent dat maatwerk wordt geleverd en dit ten goede komt aan de bewijswaarde van een schouw. De rechtbank volgt dit niet omdat dit betekent dat het persoonlijke referentiekader van de schouwer bepaalt op grond van welke gedragingen een uitspraak gedaan kan worden over de biologische leeftijd van de vreemdeling en het persoonlijke referentiekader van de schouwer bepaalt welke uitspraak dit dan is. Het persoonlijk referentiekader van de schouwer is echter voor partijen en voor de rechtbank onbekend, zodat niet kan worden beoordeeld welke waarnemingen van welke gedragingen de schouwer relevant acht en niet kan worden beoordeeld of de schouwer een valide conclusie trekt. De rechtbank heeft zich vergewist van de opleiding die schouwers volgen alvorens ze zelfstandig mogen schouwen. De rechtbank overweegt dat de opleiding wellicht de best denkbare voorbereiding is op het schouwen, maar constateert dat het volgen van de opleiding niet volstaat om op grond van getoond gedrag in een schouwgehoor door een vreemdeling die zich in een vluchtsituatie bevindt een betrouwbare uitspraak te doen over de biologische leeftijd.
30. De rechtbank stelt vast dat de duur van een schouw zodanig kort is dat er geen enkele valide uitspraak kan worden gedaan over de in dit tijdsbestek getoond gedrag. De rechtbank stelt ook vast dat er bij het trekken van conclusies op grond van waargenomen gedragingen geen enkele rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de waarnemingen worden gedaan in een gehoorsetting en niet is gebaseerd op gedragingen die worden getoond in de omgang met leeftijdgenoten in een natuurlijke en ongedwongen setting. De rechtbank stelt ook vast dat de waargenomen gedragingen niet -kenbaar- worden beoordeeld in de context van het land van herkomst en de culturele setting van onder meer de houding ten opzichte van autoriteiten. Ook worden doorgaans geen vragen gesteld over het karakter van de vreemdeling, het gezin waarin hij is opgegroeid en zijn positie in dit gezin. Gemachtigde van eiser heeft terecht gewezen op de omstandigheid dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid of de betreffende vreemdeling in zijn land van herkomst zelfredzaam heeft moeten zijn omdat dit ook kan betekenen dat de vreemdeling “volwassen gedrag” vertoont terwijl hij minderjarig is. De rechtbank stelt vast dat in de schouwverslagen niet is betrokken dat eiser heeft verklaard gedurende een half jaar te zijn mishandeld terwijl hij al op de vlucht was en zich dus in een kwetsbare positie bevond en uit de schouwgehoren blijkt ook dat hier niet op is doorgevraagd. Eiser is in de schouwgehoren ook niet gevraagd waarom hij zijn land van herkomst heeft verlaten. De rechtbank weet dat pas in het nader gehoor wordt onderzocht wat het asielrelaas is. Indien de vreemdeling echter genoodzaakt was om te vluchten vanwege ondergaan geweld of een ondergane bedreiging met geweld, kan dit de gedragingen beïnvloeden en dit geldt temeer nu eiser afhankelijk is van de Nederlandse autoriteiten om bescherming te verkrijgen. In de schouwgehoren wordt verder geen inzicht verkregen over het karakter van de vreemdeling, de levensloop van de vreemdeling, de psychologische, emotionele en sociale ontwikkeling van de vreemdeling, de sociale context waarin hij is opgegroeid en mogelijke medische of andere beperkingen waar de vreemdeling mee te kampen heeft. Gedragingen van minderjarigen zullen doorgaans deels verschillen van gedragingen van meerderjarigen. Onduidelijk is of schouwers voldoende bekend zijn met de ontwikkelingsfases die pubers, adolescenten en jongvolwassen doorlopen en op welke wijze deze fases door welke factoren worden beïnvloed en in hoeverre dit waarneembaar is in gedragingen die in een gehoorsetting worden getoond. De rechtbank acht daarbij bovendien de omstandigheid dat wordt gehoord met bijstand van een tolk een extra complicerende factor, zeker als de tolk ook fysiek aanwezig is tijdens het schouwen. In de schouwopleiding worden de schouwers bewust gemaakt van al dit soort aspecten die gedragingen beïnvloeden. De rechtbank acht dit echter ontoereikend om op basis van tijdens een schouwgehoor getoond gedrag een valide uitspraak te kunnen doen over de biologische leeftijd van een vreemdeling.
31. De visuele inspectie die tijdens de schouw wordt verricht heeft voornamelijk betrekking op het gelaat. De rechtbank stelt vast dat, anders dan verweerder stelt, geen observaties van uiterlijke kenmerken worden gedaan in de wachtruimte, het lopen naar de hoorkamer, het in de lift staan, het wachten bij de koffieautomaat et cetera, althans van deze observaties blijkt niet in uit de verslaglegging. Bij het beoordelen van de uiterlijke kenmerken wordt geen rekening gehouden met de fysieke en motorische ontwikkeling van de betreffende vreemdeling. Reeds hierdoor kan op basis van het uiterlijk geen betrouwbare uitspraak worden gedaan over de biologische leeftijd. Dat aan de schouw een algemene kennis van het verouderingsproces ten grondslag ligt maakt dit, voor zover dit juist is, niet anders. Hoe het verouderingsproces voor een individuele vreemdeling verloopt is namelijk afhankelijk van vele factoren. Ook ten aanzien van dit aspect heeft te gelden dat de schouw geen mogelijkheid biedt voor de schouwers om zich te vergewissen van onder meer de persoon van de geschouwde, zijn fysieke en motorische ontwikkeling, zijn levensloop en mogelijk ondergane trauma’s, de uiterlijke kenmerken van familieleden, de uiterlijke kenmerken van individuen afkomstig uit hetzelfde herkomstgebied die onder vergelijkbare omstandigheden zijn opgegroeid, het onderworpen zijn geweest aan geweld of de bedreiging met geweld, de toegang tot medische en andere zorg en de beschikbaarheid van kwalitatief goed voedsel. De rechtbank overweegt dat al deze omstandigheden, waarbij de rechtbank geenszins pretendeert volledig te zijn, in meer of minder mate relevant kunnen zijn voor het uiterlijk dat de vreemdeling op het moment van de schouw heeft. Hierbij heeft bovendien te gelden dat het niet zelden voorkomt dat in twee verschillende schouwverslagen verschillende uiterlijke kenmerken worden benoemd. Niet alleen het interpreteren van observaties, maar ook het observeren van uiterlijke kenmerken wordt in sterke mate beheerst door het persoonlijke referentiekader van de schouwer. De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat uit jurisprudentie van het EHRM in de zaak Ahmade tegen Griekenland van 25 september 2012en de zaak Mugenzi tegen Frankrijk van 10 juli 2014kan worden opgemaakt dat een enkele visuele inspectie, zelfs indien deze is uitgevoerd door een arts, niet kan leiden, zelfs niet bij benadering, tot een indicatie van de leeftijd van een persoon.
32. De rechtbank overweegt dat indien de schouw wordt verricht op de wijze waarop dit thans geschiedt, het huidige beleid en met name de gevolgen die aan de schouw worden verbonden, niet onverkort in stand kan blijven. Ten aanzien van alle schouwonderdelen heeft te gelden dat de betrouwbaarheid van het horen, van het observeren, van het relevant achten van de waarnemingen en van de daarop gebaseerde conclusies dermate fragiel is, dat de bewijswaarde die aan de schouw wordt toegekend, naar het oordeel van de rechtbank, moet worden genuanceerd.
33. Het schouwgehoor leent zich niet voor het bepalen van het referentiekader van de vreemdeling en het afstemmen van de vragen en beoordelen van de verklaringen op het referentiekader. Voor zowel het waarnemen als het interpreteren van de gedragingen en de uiterlijke kenmerken heeft te gelden dat, ondanks dat alle schouwers dezelfde schouwtraining volgen, deze in sterke mate afhankelijk zijn van het persoonlijke referentiekader van de schouwer. De wetenschappelijke onderbouwing van deze onderdelen van de schouw bestaat uitsluitend uit de bewustwording van factoren die kunnen interfereren met gedrag en uiterlijk en die tijdens de opleiding door presentaties van wetenschappers wordt verkregen. De criteria die door de schouwers worden gehanteerd zijn niet objectief en niet verifieerbaar omdat het persoonlijk referentiekader van de schouwer bepaalt welke gedragingen en welke uiterlijke kenmerken relevant zijn. De rechtbank kan niet nagaan welke gedragingen de vreemdeling nog meer heeft vertoond en welke uiterlijke kenmerken van eiser ten tijde van de schouw ook waarneembaar waren. Omdat de schouw, zoals verweerder zelf aangeeft, een momentopname is, en de hoorsetting die beheerst wordt door een gezagsverhouding een zeer beperkte duur kent waarin in ieder geval alle door de in deze uitspraak genoemde factoren niet kunnen worden achterhaald, is een schouw niet geschikt om de vreemdeling te observeren en op grond van die observaties een uitspraak te kunnen doen over de biologische leeftijd van de geschouwde vreemdeling. Weliswaar wordt de schouwers geen uitspraak gedaan over een concrete geboortedatum en biologische leeftijd. De schouwconclusies zijn echter gerelateerd aan de concrete geboortedatum en leeftijd die eiser stelt te hebben.
34. De rechtbank merkt hierbij op dat ook indien de schouw zou worden verricht door een gedragswetenschapper en/of orthopedagoog en/of (transcultureel-, ontwikkelings-, kinder-) psycholoog en/of kinderarts en/of maatschappelijk werker en/of jongerenwerker en/of antropoloog, de korte duur van de schouw en de setting van de schouw meebrengt dat de schouw in de vorm waarop deze thans plaatsvindt geen basis is om betrouwbare uitspraken te doen over de biologische leeftijd van de vreemdeling. Om op basis van observaties van gedrag en uiterlijke kenmerken een oordeel te kunnen vormen over de biologische leeftijd en de juridisch strikt afgebakende minderjarigheid, dienen de observaties gedurende een aanzienlijk langere periode plaats te vinden en in een zoveel mogelijk natuurlijke setting voor de vreemdeling waar hij, voor zover mogelijk gelet op de precaire en onzekere positie als asielzoeker, zich vrijelijk kan bewegen en uiten in een sociale groep met een vergelijkbare identiteit, bijvoorbeeld leeftijdgenoten met dezelfde gender uit hetzelfde land van herkomst. De rechtbank merkt hierbij op dat om deze observaties vervolgens te kunnen interpreteren, het noodzakelijk is om over informatie te beschikken over de levensloop van de betreffende vreemdeling en de gedragingen die hij vertoonde voordat hij is gevlucht. De vluchtsituatie en de onzekerheid over de verblijfsaanvaarding brengen reeds mee dat ook indien geruime tijd observaties worden gedaan, deze observaties niet een beeld kunnen geven van “het gebruikelijke en normale gedrag” van de vreemdeling. Bij elke conclusie die wordt getrokken op grond van observaties in een vluchtsituatie met onzekerheid over verblijfsaanvaarding dient hiermee rekening te worden gehouden. Ook bij observaties die over een langere duur worden verricht, dient in ogenschouw te worden genomen dat deze gedragingen niet vergelijkbaar zijn met gedragingen van minderjarigen en jongvolwassenen die opgroeien in een samenleving met onder meer bestaanszekerheid, toegang tot educatie en gezondheidszorg en waar de veiligheid van de minderjarige en jongvolwassene is verzekerd.
35. De rechtbank stelt vast dat de schouw geen multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek is dat wordt verricht door deskundigen zoals orthopedagogen, gedragswetenschappers, psychologen, biologen, antropologen en artsen met een specifieke deskundigheid op het gebied van minderjarigen afkomstig uit diverse herkomstgebieden en die zich in een vluchtsituatie bevinden. Ook indien dit wel het geval zou zijn, brengen de korte duur van een schouwonderzoek en de onderzoeksetting mee dat op grond van de observaties tijdens het schouwonderzoek geen conclusies kunnen worden getrokken over de biologische leeftijd van de vreemdeling. De rechtbank stelt ook vast dat de schouwprocedure die de Avim/KMar verricht, niet op een kindvriendelijke wijze is ingericht, terwijl “the presumption of minor age” vereist dat bij een gestelde minderjarigheid gedurende de gehele procedure aanvullende procedurele waarborgen moeten worden geboden om de kwetsbaarheid die voortkomt uit de minderjarigheid te compenseren. Het “aanmeldgehoor AMV” wordt verricht door een hoormedewerker met expertise in het horen van minderjarigen. Ten aanzien van de schouwers van de Avim/KMar is niet duidelijk of zij meer kennis hebben op het gebied van het horen van minderjarigen dan de kennis die wordt vergaard tijdens de schouwopleiding. De rechtbank overweegt verder dat de vreemdeling zijn gestelde leeftijd slechts aannemelijk hoeft te maken en niet hoeft te bewijzen. Het is onduidelijk of de schouwers van de Avim/KMar zich van deze -lagere- bewijsdrempel bewust zijn en zich rekenschap geven dat waarheidsvinding in een asielprocedure op een andere wijze dan in het strafrecht geschiedt en dat onderzoeksresultaten op een andere wijze dienen te worden beoordeeld dan in het strafrecht. Door het verrichten van een schouw geeft verweerder invulling aan zijn samenwerkingsplicht en onderzoekt verweerder of de schouw steunbewijs oplevert voor de verklaringen van de vreemdeling over de leeftijd als onderdeel van zijn identiteit. Dit is een wezenlijk ander uitgangspunt voor het verrichten van een schouw dan “het tegengaan van misbruik”, welk uitgangspunt de Avim/KMar aan een schouwonderzoek ten grondslag lijkt te leggen.
36. De rechtbank concludeert dat het schouwgehoor vanwege de beperkte duur niet geschikt is om zich te vergewissen van het referentiekader van de vreemdeling. Dit betekent dat het op het referentiekader afstemmen van de vragen over de leeftijd niet goed mogelijk is. Het betekent ook dat bij het beoordelen van de geloofwaardigheid van de verklaringen over de leeftijd, de schouwers niet weten met welke referentiekader ze rekening moeten houden en dus ook niet weten welke eisen zij kunnen stellen aan het adequaat kunnen verklaren door de vreemdeling en of ze onverkort kunnen uitgaan van de afgelegde verklaringen. Ook is onduidelijk of de schouwers van de Avim/KMar zich realiseren onder welke omstandigheden het voordeel van de twijfel moet worden gegeven bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van verklaringen van een vreemdeling.
37. De rechtbank concludeert voorts dat het persoonlijke referentiekader van de schouwers in sterke mate bepalend is voor de vaststelling welke gedragingen worden geobserveerd en worden aangemerkt als relevant voor de leeftijdsbepaling. Ditzelfde persoonlijke referentiekader van de schouwers is tevens bepalend voor de interpretatie van de relevant geachte observaties.
38. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de schouw zoals die thans plaatsvindt te weinig betrouwbare gegevens oplevert. Op basis van de schouw kunnen geen valide uitspraken worden gedaan over de biologische leeftijd van de vreemdeling. Deze uitspraken zijn namelijk niet gebaseerd op objectieve en wetenschappelijk onderbouwde criteria, maar zijn in sterke mate afhankelijk van aannames van de individuele schouwer welke gedragingen een minderjarige vreemdeling in een schouwsetting zou moeten laten zien, welke uiterlijke kenmerken een minderjarige zou moeten hebben en op welke wijze een minderjarige antwoord zou moeten geven op gestelde vragen. Dat de individuele schouwers tijdens de schouwopleiding bewust worden gemaakt van onder meer ontwikkelingsfases van minderjarigen, culturele verschillen en de invloed van ondergane trauma’s en onzekerheid over gevraagde bescherming op gedragingen, betekent niet dat schouwers in staat kunnen worden geacht in een schouwonderzoek over al deze (wetenschappelijke) kennis te beschikken en deze in het korte tijdsbestek van een schouw te kunnen vertalen in een adequate beoordeling van de vraag of de vreemdeling gedrag vertoont dat passend is bij de gestelde leeftijd. Welk gedrag een vreemdeling in een gehoorsetting -waarbij hij weet dat hij wordt geobserveerd- vertoont is van zoveel factoren afhankelijk, dat de rechtbank een schouwonderzoek ongeschikt acht om aan de hand van de tijdens dit gehoor getoond gedrag te kunnen beoordelen of de verklaringen van de vreemdeling over zijn leeftijd aannemelijk zijn of aannemelijk kunnen worden geacht door de vreemdeling het voordeel van de twijfel te geven. Ook indien gedragingen gedurende een aanzienlijk langere periode zouden worden geobserveerd, kunnen deze alleen worden geïnterpreteerd en beoordeeld in het kader van de leeftijdsbepaling indien de onderzoeker beschikt over uitgebreide persoonlijke gegevens van de vreemdeling zoals de situatie waarin hij is opgegroeid, zijn levensloop en ontwikkelingsfases hierin en zijn karakter. Indien de onderzoeker beschikt over al deze gegevens dient bedacht te worden dat de gedragingen van een te observeren vreemdeling sterk beheerst worden door de vluchtsituatie en het aanhangig zijn van de procedure waarin wordt beoordeeld of de vlucht tot bescherming en een verblijfsvergunning leidt.
39. De rechtbank komt tot dezelfde conclusie ten aanzien van het schouwonderdeel “uiterlijke kenmerken”. Een visuele inspectie kan plaatsvinden in een korter tijdsbestek dan het observeren van gedragingen. Ook hiervoor heeft echter te gelden dat om adequaat te kunnen schouwen, het noodzakelijk is om onder meer te beschikken over informatie over de fysieke ontwikkeling van de vreemdeling, de uiterlijke kenmerken van bloedverwanten, de uiterlijke kenmerken van anderen uit het gebied van herkomst, het onderworpen te zijn geweest aan traumatiserende ervaringen, en mogelijke medische en fysieke beperkingen. Een schouwgehoor leent zich niet om al deze informatie te vergaren. De rechtbank overweegt dat vanwege het ontbreken van deze informatie, het referentiekader van de schouwer ook met betrekking tot de visuele inspectie bepalend is voor het aanmerken van uiterlijke kenmerken als relevant voor een leeftijdsbepaling, het waarnemen hiervan en het vervolgens interpreteren van deze waarnemingen. Verweerder heeft aangegeven dat schouwers niet gespecialiseerd zijn in het schouwen van vreemdelingen uit een bepaald herkomstgebied. De rechtbank overweegt dat ook indien dit wel het geval zou zijn, de schouw wellicht iets meer betrouwbare gegevens zou opleveren, maar ook dan te gelden zou hebben dat het noodzakelijk is om te beschikken over persoonlijke gegevens van de individuele vreemdeling om deze gegevens te kunnen interpreteren.
40. Dat de schouwresultaten worden gecategoriseerd in evident minderjarig, evident meerderjarig of twijfel en er dus niet wordt getracht een exacte leeftijdsbepaling te verrichten maar een schatting wordt gemaakt, maakt dit niet anders. Het beleid zoals dat thans heeft te gelden voor de leeftijdsbepaling dient daarom, naar het oordeel van de rechtbank, te worden aangepast. De rechtbank overweegt dat verweerder is gehouden toepassing te geven aan “het voordeel van de twijfel”. Dit betekent dat indien de vreemdeling consistente verklaringen aflegt en voldoende inspanningen heeft geleverd om bewijsmiddelen te verkrijgen die zijn verklaringen ondersteunen, verweerder moet uitgaan van deze verklaringen.
Thans wordt geschouwd indien de vreemdeling zijn verklaringen niet kan staven en wordt uitsluitend als de resultaten van beide schouwonderzoek “evident minderjarig” luiden, op grond van de schouw uitgegaan van de minderjarigheid.
41. De rechtbank acht de schouw onbetrouwbaar als instrument van leeftijdsbepaling. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat dit niet ziet op de persoon van de schouwer, de kwaliteit van de opleiding en de intentie waarmee wordt opgeleid en geschouwd. De uitkomst van de schouw is echter, zoals hiervoor overwogen, dermate afhankelijk van de individuele schouwer en zijn persoonlijke referentiekader, dat op grond van deze resultaten geen valide uitspraken gedaan kunnen worden over de biologische leeftijd van een vreemdeling die in bewijsnood verkeert omdat hij zijn geboortedatum niet aannemelijk kan maken met documenten die zijn verklaringen staven. De rechtbank acht het schouwbeleid dat op grond van het op deze wijze van schouwen, anders dan de Afdeling, dan ook niet redelijk.
42. De rechtbank acht het beleid niet alleen onredelijk, maar ook juridisch niet juist omdat onvoldoende rekening wordt gehouden met het vereiste vermoeden van minderjarigheid en het belang van het kind. Ook wordt onvoldoende onderkend dat het aannemelijk maken van een geboortedatum als onderdeel van de identiteit een element in een asielrelaas is, waarvan de beoordeling niet alleen wordt beheerst door de inspanningsplicht en samenwerkingsplicht, maar ook door de plicht om na te moeten gaan of het voordeel van de twijfel kan worden gegeven ten aanzien van dit element. Of het voordeel van de twijfel kan worden gegeven dient in elke fase van de procedure te worden beoordeeld en dit geldt dus ook voor de interpretatie van de waarnemingen die tijdens de schouw worden gedaan.
43. Gelet op de aanzienlijke gevolgen van het aannemelijk kunnen maken van minderjarigheid, zowel procedureel als materieelrechtelijk, overweegt de rechtbank dat er een andere bewijswaarde dient te worden toegekend aan de schouwresultaten. In dit kader komt de vraag op, zoals ook besproken ter zitting, waarom het nodig zou zijn om te schouwen in een asielprocedure. Het beoordelen van het asielrelaas vindt plaats na het nader gehoor en behelst een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. De asielprocedure is geschikt om ook de verklaringen over de identiteit bij deze geloofwaardigheidsbeoordeling te betrekken en dit biedt de vreemdeling meer waarborgen en meer mogelijkheden om zijn verklaringen over zijn leeftijd te onderbouwen. Een geloofwaardig geacht element draagt immers bij aan de algehele geloofwaardigheid van het relaas en dient, juist vanwege de integrale beoordeling, betrokken te worden bij de beoordeling van de andere elementen en aspecten van die elementen. Het is dan ook, naar het oordeel van de rechtbank, zorgvuldiger om de verklaringen die de vreemdeling aflegt over zijn geboortedatum en leeftijd pas te beoordelen als eiser is gehoord over zijn asielrelaas zodat alle verklaringen integraal op geloofwaardigheid kunnen worden beoordeeld. In de asielprocedure kunnen verweerder en eiser ook beiden advies inwinnen van deskundigen om de geloofwaardigheid van de verklaringen te ondersteunen en beter te kunnen te onderzoeken en beoordelen. In de schouwfase van de procedure bestaat geen mogelijkheid voor verweerder en eiser om medisch onderzoek te laten verrichten naar het vermogen van eiser om adequaat te kunnen verklaren en om te onderzoeken of medisch steunbewijs de verklaringen van eiser kan staven. Ook is in de schouwfase geen tijd voor bijvoorbeeld een taalanalyse. Verweerder dient bij het beoordelen van de verklaringen over de geboortedatum en leeftijd ook te betrekken of de vreemdeling in staat moet worden geacht om documenten of andere bewijsmiddelen te overleggen. In dat kader dient beoordeelt te worden of sprake is van bewijsnood en daarom (nog) eerder het voordeel van de twijfel moet worden gegeven. Een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling waarbij alle elementen en bewijsmiddelen hiervoor, waaronder de verklaringen van de gestelde minderjarige, in onderlinge samenhang worden beoordeeld, is daarmee een waarborg dat de verklaringen over de gestelde leeftijd zorgvuldig worden beoordeeld. Een andere waarborg die de asielprocedure biedt is dat de procedure zo is ingericht dat de hoormedewerker niet tevens de beslismedewerker is. In het schouwgehoor hoort de schouwer de vreemdeling en beoordeelt de schouwer de verkregen antwoorden zelf als onderdeel van de schouw. Een beslismedewerker zal doorgaans echter meer en andere expertise hebben om een geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten. Dit kwaliteitsaspect van de geloofwaardigheidsbeoordeling ontbreekt in de schouwprocedure. De rechtbank heeft reeds uiteengezet dat de Avim/KMar-schouwers geen expertise hebben om een geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten en de inrichting van de schouw niet op kindvriendelijke wijze geschiedt. Tevens is het de vraag of ze rekening houden met het referentiekader van de vreemdeling en de juiste bewijsdrempel aanleggen in die zin dat de ook de leeftijd slechts aannemelijk hoeft te worden gemaakt. Een geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen over de leeftijd is in de asielprocedure met meer waarborgen omkleed en geschiedt zorgvuldiger dan wanneer in een schouwprocedure uitspraken worden gedaan over de gestelde minderjarigheid.
44. De rechtbank overweegt dat er geen noodzaak bestaat om een beoordeling van de gestelde minderjarigheid te verrichten in een schouw die voorafgaat aan de asielprocedure. Zoals hiervoor overwogen dient verweerder dient uit te gaan van de gestelde minderjarigheid en gedurende de gehele procedure de specifieke waarborgen die voor minderjarigen gelden in acht te nemen totdat in rechte komt vast te staan dat de vreemdeling meerderjarig is. Van het bieden van deze procedurele waarborgen zou, naar het oordeel van de rechtbank, uitsluitend kunnen worden afgezien indien wel is geschouwd en de schouw tweemaal als resultaat heeft dat de vreemdeling “evident meerderjarig” is en goed is gemotiveerd welke waarnemingen zijn gedaan en relevant zijn geacht en waarom op grond van die bevindingen wordt geconcludeerd tot evidente meerderjarigheid en de schouwen niet met elkaar in tegenspraak zijn wat betreft tot waarnemingen en interpretaties hiervan.
Verweerder dient, als hij op grond van een evidente meerderjarigheid die volgt uit de schouw bij aanvang van de procedure geen aanvullende procedurele waarborgen biedt, wel te allen tijde alert te blijven op signalen dat de vreemdeling toch minderjarig is of kan zijn. De rechtbank doelt hierbij op signalen van bijvoorbeeld de advocaat, de voogd of medewerkers van de opvang.
Vervolgens dient verweerder in de asielprocedure de identiteit, herkomst, nationaliteit, het asielrelaas en de beschermingsbehoefte grondig te onderzoeken. De verklaringen over de leeftijd als onderdeel van de verklaringen over de identiteit dienen dus integraal in samenhang met alle andere elementen en verklaringen te worden beoordeeld. Een schouw waaruit tweemaal de conclusie “evident meerderjarig” volgt, betekent dus niet dat er niet een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dient plaats te vinden en de verklaringen over de leeftijd hier niet meer bij betrokken te worden. Een schouw waaruit tweemaal de conclusie “evident meerderjarig” volgt, heeft uitsluitend tot gevolg dat niet reeds wordt uitgegaan van de door de vreemdeling afgelegde verklaringen.
45. Vanzelfsprekend kan verweerder, indien de schouw tweemaal de conclusie “evident meerderjarig” oplevert, bij zijn nadere onderzoek van de beschermingsbehoefte ook betrekken met welke persoonsgegevens de vreemdeling in andere lidstaten is geregistreerd. Een Eurodac-treffer waaruit een registratie in een andere lidstaat blijkt met een geboortedatum die niet verenigbaar is met de gestelde leeftijd of een document op grond waarvan een visum is verleend met een geboortedatum die afwijkt van de verklaring, volstaan echter niet om het vermoeden van minderjarigheid te weerleggen. De vreemdeling moet tenminste worden geconfronteerd met een dergelijke registratie of document en in staat worden gesteld om hier over te verklaren.
46. Ook is verweerder bevoegd om, indien de schouw tweemaal de conclusie “evident meerderjarig” oplevert, een medisch leeftijdsonderzoek aan te bieden. De rechtbank overweegt hierbij dat een dergelijk onderzoek doorgaans als zeer ingrijpend voor de gestelde minderjarige wordt beschouwd. Overigens is dit medisch onderzoek aan minstens zoveel (wetenschappelijke) kritiek onderhevig als de schouw als het aankomt op de betrouwbaarheid van onderzoeksbevindingen en conclusies die daaruit worden getrokken. De rechtbank wijst in dit verband op het rapport “Age assessment of unaccompanied minor asylum seekers in The Netherlands” van The Dutch Association of Age Assessment Researchers (DA-AAR) van mei 2013. De rechtbank vraagt zich overigens af of vanuit de medische wetenschap een rechtvaardiging bestaat om uitspraken te doen over de biologische leeftijd, waarbij de rechtbank herhaalt dat het onderscheid tussen juridische minderjarigheid en juridische meerderjarigheid een scherpe scheidslijn is, terwijl uit een visuele inspectie aangevuld door een medisch leeftijdsonderzoek wellicht -hooguit- een indicatie kan blijken voor een grove indeling in leeftijdscategorieën.
47. Het verrichten van een schouw is dus niet nodig om te beoordelen of een asielaanvraag kan worden ingewilligd en is ook niet nodig om te bepalen welke (aanvullende) procedurele waarborgen moeten worden geboden. Bij een gestelde minderjarigheid moet worden uitgegaan van het vermoeden van minderjarigheid. Het EHRM heeft immers uitgesproken dat als uitgangspunt “the presumption of minor age” heeft te gelden indien de vreemdeling heeft verklaard minderjarig te zijn.
48. Het doel van een schouw is om te gaan of de degene die asiel aanvraagt en stelt minderjarig te zijn, ook minderjarig is zodat het belang van het kind kan worden vastgesteld en beschermd. De rechtbank wijst in dit verbad op het Fact Sheet van EUAA. Hier is het navolgende vermeld:
(…)
Once arrived in an EU+ country, it is critical to promptly identify children who are travelling alone as unaccompanied or separated from their families. When children are not identified early in the asylum procedure, they may face inadequate support or even detention, and they are at greater risk of falling into the hands of traffickers or becoming victims of crime or exploitation.
(…).
EUAA licht toe onder meer als volgt toe waarom het van belang is om te weten of een verzoeker om internationale bescherming minderjarig is:
(…)
I
n the context of international protection, the age of the applicant is a key indicator of special protection needs (children, elderly). Belonging to certain age groups triggers the application of special/additional procedural guarantees during international protection procedures as well as special reception conditions (such as the right to be placed in suitable and safe accommodation, the right to education and specific healthcare, the limitation of administrative detention for migration purposes in exceptional cases and the obligation to look first for viable alternatives to detention). In the case of children, or while there are
doubts about the applicant’s age, the BIC must be given primary consideration throughout the procedure.
(…)
49. Het lijkt er op dat de schouw in de nationale procedure in wezen alleen van belang wordt geacht om te bepalen welke opvangvoorzieningen moeten worden verstrekt. Indien verweerder de vreemdeling als meerderjarig registreert, gaat het COa hiervan uit en wordt de betreffende vreemdeling in een opvang voor meerderjarigen geplaatst en niet in aanmerking gebracht voor opvangfaciliteiten en andere voorzieningen voor minderjarigen. Verweerder dient zich hiervan rekenschap te geven en dus niet op grond van een enkele Eurodac- of EuVis-registratie een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn, zonder nadere beoordeling als meerderjarig te registreren.
Het COa heeft bovendien een zelfstandige taak en een eigen verantwoordelijk en die bestaan er in de kern in om “adequate opvang” te bieden zoals in de Opvangrichtlijn is bepaald.
50. Artikel 21 van de Opvangrichtlijn bepaalt dat rekening gehouden dient te worden met de specifieke situatie van kwetsbare personen zoals minderjarigen. Artikel 22 van de Opvangrichtlijn schrijft voor dat -om artikel 21 doeltreffend toe te passen- moet worden onderzocht of de verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft. Artikel 18a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) bepaalt het navolgende:
(…)
Hoofdstuk IVa. Kwetsbare personen
1 Het COA zorgt ervoor dat tijdens het verblijf in de opvangvoorziening rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van kwetsbare personen als bedoeld in artikel 21 van de Opvangrichtlijn.
2 Ter uitvoering van het eerste lid beoordeelt het COA of de asielzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft.
3 Indien de asielzoeker overeenkomstig het tweede lid bijzondere opvangbehoeften heeft, wordt naast de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, specifieke steun en begeleiding geboden.
51. Uit de Opvangrichtlijn en de Rva volgt dus ontegenzeggelijk dat het COa gehouden is om zelf te beoordelen of een vreemdeling bijzondere opvangbehoeften heeft. Immers om aan de verplichting te kunnen voldoen om rekening te houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen, zal het COa éérst moeten nagaan welke specifieke opvangbehoeften degene die recht heeft opvang heeft. Dit nagaan van de specifieke opvangbehoeften dient gebaseerd te zijn op de persoon van de vreemdeling en niet op de registratie door verweerder. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1821). 52. Om aan deze verplichting voldoen dient het COa dus zelf alert te zijn op signalen, bijvoorbeeld van haar medewerkers of van andere bewoners op de locatie, dat een vreemdeling al dan niet specifieke opvangbehoeften heeft. Weliswaar zal verweerder in de asielprocedure moeten beoordelen of de verklaringen over de biologische leeftijd aannemelijk zijn. Dit betekent echter niet dat het COa voetstoots op grond van de enkele registratie door verweerder de opvang dient te bieden die bij de registratie hoort.
53. Verweerder registreert bij een vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn, de door de vreemdeling opgegeven geboortedatum, tenzij aanstonds duidelijk is of uit onderzoek tijdens de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling blijkt dat deze gestelde datum niet aannemelijk is. Het uitgaan van het vermoeden van minderjarigheid betekent ook dat verweerder is gehouden om de geboortedatum te registreren die volgt uit de verklaringen van de vreemdeling, tenzij uit beide schouwverslagen blijkt dat eiser evident meerderjarig is of na een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling blijkt dat de gestelde geboortedatum niet aannemelijk is (gemaakt).
54. Ter zitting is besproken dat de opvangbehoeften niet uitsluitend voortvloeien uit de biologische leeftijd, maar dat deze biologische leeftijd veeleer slechts een indicatie is voor opvangvoorzieningen die zijn benodigd. Indien zelfredzaamheid van de vreemdeling als uitgangspunt wordt genomen voor het plaatsen in een specifieke opvanglocatie, zou dit meer waarborgen bieden dat wordt voorzien in de juiste opvangfaciliteiten én zou ook het COa beter in staat worden gesteld om aan zijn Unierechtelijke verplichting te voldoen om passende opvang te bieden. De rechtbank heeft met partijen, deskundigen en de toehoorders besproken dat indien de opvangfaciliteiten uitsluitend worden afgestemd op de vermoedelijke biologische leeftijd, het buitengewoon wenselijk zou zijn dat de afbakening van de opvanglocaties niet is beperkt tot minderjarig of meerderjarig. Denkbaar en wellicht noodzakelijk om het COa in staat te stellen om te kunnen voldoen aan de plicht om adequate opvang te bieden, is het bieden van opvanglocaties met een nadere differentiatie in de categorie minderjarig en in de categorie meerderjarig, door bijvoorbeeld opvangvoorzieningen te bieden in de categorie 14-16 jaar, 16-18 jaar, 18-20 jaar, 20-22 jaar. Ook denkbaar is dat het onderscheid in opvanglocaties voor minderjarigen en meerderjarigen wordt gehandhaafd, maar daarnaast opvanglocaties worden ingericht voor vreemdelingen die stellen minderjarig te zijn maar dit in de asielprocedure verder aannemelijk moeten maken. In die locaties zou de mate van zelfredzaamheid die kan worden beoordeeld door de COa-medewerkers dan tijdens de procedure nog kunnen leiden tot uitplaatsing naar een locatie voor minderjarige dan wel meerderjarige bewoners.
55. In de huidige praktijk registreert verweerder op grond van een Eurodac-registratie in andere lidstaat de vreemdeling onmiddellijk en zonder nadere beoordeling als meerderjarig en heeft deze registratie ook onmiddellijk tot gevolg dat de vreemdeling uit de opvang voor minderjarigen dient te vertrekken. In de onderhavige procedure heeft “de IND Zevenaar team 4 Dublin” op 28 september 2021 een mail gestuurd aan “de Vreemdelingenpolitie AC ter Apel”. Hierin is onder het kopje “Aanleiding tot nieuw inzicht” vermeld dat eiser in Italië als meerderjarig is geregistreerd en dit ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling “voldoende grond is voor wijziging van personalia van betrokkene in Nederland” . De rechtbank constateert dat de bijgevoegde onderliggende informatie van de Italiaanse autoriteiten enkel de mededeling bevat dat de vingerafdrukken van eiser zijn afgenomen in verband met de illegale inreis en dat hij is geregistreerd onder de naam [xxx] en met de geboortedatum 1 februari 1998. In dit bericht is verder vermeld “No more info”.
56. De rechtbank acht het buitengewoon onzorgvuldig om, gelet op de verklaringen van eiser over de registratie in Italië en het gebrek aan informatie van de Italiaanse autoriteiten of de registratie, op grond van deze enkele informatie eiser bij aanvang van zijn procedure te registreren als meerderjarig. De rechtbank merkt op dat de verwijzing naar de Afdelingsjurisprudentie in het “Formulier ‘Voorstel tot wijziging identiteitsgegevens’” onjuist is. Niet alleen is de vermelde jurisprudentie inmiddels verlaten, maar ook miskent de format van dit formulier en het standaardmatig verzoeken om een wijziging van identiteitsgegevens op grond van een registratie in een andere lidstaat, dat bij een gestelde minderjarigheid, van het vermoeden van minderjarigheid moet worden uitgegaan. Indien de vreemdeling dus verklaart dat hij minderjarig is, dient verweerder de vreemdeling als minderjarig te registreren. De geloofwaardigheidsbeoordeling van deze verklaring vindt plaats in de asielprocedure. Een registratie in een andere lidstaat wordt betrokken bij die geloofwaardigheidsbeoordeling, maar is geen rechtvaardiging om de verklaringen van de vreemdeling terzijde te schuiven en de registratie in een andere lidstaat voetstoots over te nemen zonder enige nadere beoordeling van de totstandkoming van de registratie. Indien verweerder de vreemdeling bij aanvang van de asielprocedure desondanks registreert als meerderjarig, terwijl deze vreemdeling heeft verklaard minderjarig te zijn, dient verweerder uit oogpunt van zorgvuldigheid het COa te informeren dat deze registratie wordt betwist en dus de vraag of eiser minder- of meerderjarig is nu juist deels de inzet van de procedure is. Dan is het in ieder geval voor het COa duidelijk dat de betreffende vreemdeling, gelet op het vermoeden van minderjarigheid, tenminste gedurende de betreffende procedure in een opvang voor minderjarigen moet worden geplaatst. Het COa heeft, zoals hiervoor overwogen, op grond van artikelen 21 en 22 van de Opvangrichtlijn een zelfstandige verantwoordelijkheid om rekening te houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen zoals minderjarigen en te onderzoeken of de verzoeker specifieke opvangbehoeften heeft. In de praktijk lijkt het COa zich van deze eigen verantwoordelijkheid weinig bewust en wordt onverkort de door verweerder gehanteerde en nog niet vaststaande, geboortedatum overgenomen. Zowel verweerder als het COa dienen zich bewust te zijn van hun eigen verantwoordelijkheid om te handelen in het belang van het kind en zich te realiseren dat indien deze verantwoordelijkheid niet ten volle wordt gedragen en zelfs wordt veronachtzaamd, dit mogelijk tot schadelijke gevolgen voor de betreffende minderjarige leidt. De rechtbank wijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:4983). 57. De rechtbank stelt dus vast dat de beoordeling van de gestelde leeftijd kan worden betrokken bij de beoordeling of het asielverzoek moet worden ingewilligd. Gedurende de asielprocedure dient bij een gestelde minderjarigheid te worden uitgegaan van het vermoeden van minderjarigheid en het COa dient aan de gestelde minderjarige vreemdeling opvang en andere verstrekkingen te bieden die zijn afgestemd op de specifieke opvangbehoeften van minderjarigen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de schouw, voor zover die in de huidige vorm plaatsvindt, enkel gewicht worden toegekend als sprake is van eensluidende bevindingen die ondubbelzinnig wijzen op evidente meerderjarigheid.
58. In de onderhavige procedure heeft de schouw plaatsgevonden in het kader van de Dublinprocedure. De Dublinverordening waarborgt het belang van het kind in onder meer punt 13 van de preambule en door in artikel 6 onder meer te bepalen dat het belang van het kind voorop staat en in artikel 8 -kort gezegd- te bepalen dat een niet-begeleide minderjarige niet wordt overgedragen aan een andere lidstaat tenzij dat in zijn belang is. Indien verweerder het belang van kind ten gronde respecteert en weegt zoals de Dublinverordening beoogt, zal verweerder moeten kunnen uitsluiten dat zijn overdrachtsbesluit betrekking heeft op een minderjarige. Een andere beoordeling ontneemt het nuttig effect aan de bepalingen die het belang van het kind waarborgen. Indien verweerder uitgaat van het vermoeden van minderjarigheid zal hij het belang van het kind moeten (laten) vaststellen om te beoordelen of hij de vreemdeling mag overdragen naar een andere lidstaat. In het onderzoek naar het belang van het kind kan verweerder aanvullend en deugdelijker onderzoeken of de gestelde minderjarige (evident) meerderjarig is.
59. In onderhavige procedure heeft eiser gewezen op het beginsel van het vermoeden van minderjarigheid. Eiser heeft voorts gewezen op de verschillen tussen de schouwconclusies en de verschillende waarnemingen van uiterlijke kenmerken. Eiser heeft ook opgemerkt dat de Avim heeft gerelateerd “het vermoeden” te hebben met een jongvolwassene te maken te hebben en vervolgens tot “evidente meerderjarigheid” concludeert. Eiser stelt zich ook op het standpunt dat niet inzichtelijk is waarom de door de Avim waargenomen gedragingen wijzen op evidente meerderjarigheid. Eiser leidt uit de verslaglegging van de schouw van verweerder af dat de twijfel uitsluitend is ingegeven door de verklaring van eiser dat hij in Italië heeft verklaard 23 jaar oud te zijn en acht dit niet zorgvuldig. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat uit de verslaglegging niet blijkt dat het Nidos in kennis is gesteld van de voorgenomen schouw en dat ook niet blijkt dat de Avim voor het schouwgehoor een registertolk heeft ingeschakeld.
Eiser heeft er ook op gewezen dat niet duidelijk is of de registratie van de leeftijd in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat zover dit uitsluitend is gebaseerd op de eigen verklaring van eiser, dit dus overeenkomt met wat eiser hier te lande heeft verklaard over de totstandkoming van die registratie.
60. De rechtbank overweegt dat alle beroepsgronden en alle argumenten waarmee eiser deze gronden heeft onderbouwd slagen.
61. De rechtbank stelt vast dat eiser in Nederland consistent heeft verklaard over zijn geboortedatum en leeftijd. Eiser heeft een plausibele verklaring gegeven voor zijn registratie in Italië die enkel lijkt te zijn gebaseerd op onjuiste verklaringen die hij heeft afgelegd. De rechtbank begrijpt dat verweerder het buitengewoon onwenselijk acht als in andere lidstaten andere verklaringen over de leeftijd worden afgelegd, onder meer omdat dit de mogelijkheid om een Dublinoverdracht te realiseren raakt. Het niet aannemelijk achten van een gestelde minderjarigheid mag echter geen punitief karakter krijgen en het zonder nadere beoordeling overnemen van een registratie uit een andere lidstaat acht de rechtbank onzorgvuldig.
Eiser verkeert, gelet op zijn land van herkomst en gelet op zijn verklaringen, in bewijsnood om authentieke identiteitsdocumenten en/of andere documenten te overleggen.
De schouwresultaten ontkrachten de verklaringen niet omdat ook de schouwresultaten in de onderhavige procedure bij de huidige wijze van schouwen onvoldoende betrouwbaar zijn.
De schouw die verricht is door de Avim is bovendien onvolledig en innerlijk tegenstrijdig.
Bij de schouw zoals die door de Avim is verricht, is ook niet inzichtelijk waarom de weergeven gedragingen van eiser relevant zijn om een uitspraak over minder-/meerderjarigheid te kunnen doen. Dat eiser meteen antwoord geeft op vragen kan net zo goed voortkomen uit de omstandigheid dat de antwoorden naar waarheid worden gegeven. Gerelateerd is dat eiser bij hen niet overkomt als een minderjarige. Het is echter in het geheel niet duidelijk wat het referentiekader van de schouwers is. Overigens is de omstandigheid dat eiser “meteen antwoord gaf” de enige gedraging die kennelijk relevant is geacht, en dat op zichzelf acht de rechtbank reeds onvoldoende om een schouwconclusie op te baseren.
Het is ook niet duidelijk of de schouwers vaker minderjarige dan wel jongvolwassen Eritrese jongens hebben geschouwd en of de visuele waarnemingen worden vergeleken met andere schouwen die zij hebben verricht. Niet duidelijk is wat wordt bedoeld met “een zware stem”. Eiser is niet gevraagd of hij zelf vindt dat hij een zware stem heeft en of hiervoor wellicht een medische of andere verklaring is en met wie de schouwers de stem van eiser dan kennelijk hebben vergeleken om dit een relevante waarneming te achten. De rechtbank vermag niet in te zien dat de omstandigheid dat eiser kennelijk veel beenhaar heeft, iets zegt over de biologische leeftijd in die zin dat hieruit een evidente meerderjarigheid kan volgen. Voorts is niet duidelijk of de schouwers zich rekenschap hebben gegeven van de verklaringen van eiser voor zover dit ziet op de mishandelingen en of dit mogelijk gevolgen heeft voor de verklaringen, gedragingen of fysieke indruk die eiser maakt. De schouwbevindingen zijn niet inzichtelijk omdat niet duidelijk is waarom de vermelde observaties relevant zijn voor de leeftijdsbepaling en omdat niet is gemotiveerd waarom de observaties tot de conclusies leiden zoals de schouwers die hebben geformuleerd.
62. De rechtbank overweegt voorts dat aan de registratie van de geboortedatum van eiser door de Italiaanse autoriteiten in deze procedure geen gewicht toekomt. Verweerder heeft geen informatie kunnen verstrekken over hoe de registratie tot stand is gekomen, terwijl de vermelding van de Italiaanse autoriteiten dat er geen verdere informatie is, er op duidt dat in Italië geen documenten zijn getoond en er geen leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat die registratie is gebaseerd op de enkele verklaringen van eiser. De toelichting die eiser heeft gegeven over de totstandkoming van de registratie van een geboortedatum in Italië acht de rechtbank daarom plausibel.
63. De rechtbank overweegt dat aan eiser het voordeel van de twijfel moet worden gegeven gelet op zijn verklaringen, de bewijsnood waarin hij verkeert, het niet kunnen verrichten van meer inspanningen om zijn verklaringen te staven en nu uit de schouw niet tweemaal de conclusie “evident meerderjarig” volgt en de Eurodac-registratie de verklaringen van eiser niet ontkracht maar juist bevestigt.
De rechtbank concludeert gelet op al het vorenoverwogene dat verweerder de registratie van de geboortedatum van eiser moet wijzigen en de geboortedatum die eiser heeft gesteld moet registeren als zijn geboortedatum. Dat betekent dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag in Nederland minderjarig was en hij daaraan nadere aanspraken en rechten kan ontlenen.
64. De rechtbank wijst tot slot -ambtshalve- op het navolgende. De schouwgehoren zijn, nadat verweerder eiser heeft medegedeeld dat zijn aanvraag in de nationale procedure zou worden behandeld, gevolgd door een nader gehoor. Na het nader gehoor heeft verweerder de asielaanvraag ingewilligd.
65. In de inwilligende beschikking van 5 april 2023 is onder meer het navolgende vermeld:
(…)
De aanvraag van betrokkene tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wordt ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. De redenen voor dit besluit worden weergegeven in paragraaf 4 van deze beschikking.
(…)
4 Motivering van de beslissing
De verklaringen van betrokkene over (1. Identiteit, nationaliteit en herkomst, 2. Militaire dienstplicht en 3. Illegale uitreis Eritrea) worden geloofwaardig geacht.
(…)
66. De rechtbank overweegt dat verweerder in het inwilligende besluit ondubbelzinnig en zonder enig voorbehoud de verklaringen van eiser over zijn leeftijd als onderdeel van zijn identiteit geloofwaardig heeft geacht. De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat gelet op deze duidelijke en niet voor meerdere uitleg vatbare overweging in het bestreden besluit, het verweerder niet meer vrij staat om terug te komen op deze geloofwaardigheidsbeoordeling, tenzij sprake zou zijn van feiten en omstandigheden die zich voordoen na het besluit. Hiervan is vooralsnog niet gebleken. Verweerder dient zijn registratie van de geboortedatum van eiser dus ook op grond van zijn inwilligende besluit aan te passen aan de door eiser afgelegde en door verweerder – blijkens het bestreden besluit- geloofwaardig geachte- verklaringen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 juni 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:9223). Ook in de onderhavige procedure heeft verweerder er voor gekozen om voorafgaand aan de inwilliging van de asielaanvraag geen voornemen uit te brengen. Verweerder ontneemt zich hierdoor de kans om kennis te nemen van de zienswijze van eiser en gaat er wellicht van uit dat eiser geen rechtsmiddel zal instellen tegen een inwilligend besluit. Verweerder weet echter dat eiser heeft verklaard dat hij ten tijde van de asielaanvraag minderjarig was en weet ook dat eiser heeft uitgelegd waarom hij in Italië heeft verklaard dat hij meerderjarig was. Indien verweerder vervolgens in de motivering van zijn besluit ondubbelzinnig overweegt dat deze en alle andere verklaringen geloofwaardig worden geacht, betekent dit dat verweerder thans geen beoordelingsruimte heeft om dit besluit te herzien. In het verweerschrift is overwogen dat “ in aanvulling op het bestreden besluit verweerder zich op het standpunt stelt dat terecht is uitgegaan van de geboortedatum van 1 februari 1998, gelet op de gehouden leeftijdsschouw en het gedane onderzoek in Italië”. De rechtbank stelt vast dat dit verweerschrift niet als een aanvulling op het inwilligende besluit kan worden gekwalificeerd omdat de overwegingen in het verweerschrift miskennen dat in het inwilligende besluit uitdrukkelijk is gemotiveerd dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit geloofwaardig worden geacht en het verweerschrift dus in tegenspraak met het bestreden (inwilligende) besluit is. Voor zover verweerder zich op het standpunt zou stellen dat de motivering in het bestreden besluit een misslag zou zijn, had verweerder zijn besluit op dit punt dienen te wijzigen. Voor zover verweerder zou menen dat de rechtbank niet ambtshalve mag vaststellen wat er in het bestreden besluit is overwogen over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, leidt dit niet tot een andere conclusie. De rechtbank verwijst ook op deze punten naar de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats. 67. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en zelf voorzien omdat de geboortedatum van eiser het enige geschilpunt tussen partijen is. De opdracht van de nationale bestuursrechter is ingevolge de Awb om geschillen zoveel mogelijk finaal te beslechten en deze opdracht geldt dus ook voor vreemdelingenrechters. Het is niet nodig en ook niet zinnig om verweerder weer een nieuw besluit te laten nemen als evident is dat verweerder de door hem uitdrukkelijk in het bestreden besluit geloofwaardig geachte leeftijd daadwerkelijk moet registreren als de geboortedatum van eiser en in de verblijfsvergunning moet vermelden.
68. De rechtbank zal ook een proceskostenveroordeling uitspreken. Deze kosten stelt de rechtbank op € 2.625,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en twee punten omdat tweemaal ter zitting is verschenen, met een waarde per punt van € 875,- en met wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de in de aanhef van het besluit vermelde geboortedatum van eiser;
- stelt de geboortedatum van eiser vast op 1 maart 2004;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 25 juni 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.