In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 juli 2025 een beschikking gegeven in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige van Nederland naar Australië. De vader, wonende in Australië, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van zijn dochter, die langer dan een jaar in Nederland verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor een definitieve verhuizing naar Nederland, maar enkel voor een tijdelijk verblijf. De moeder, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft de minderjarige zonder de instemming van de vader naar Nederland gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vasthouding van de minderjarige in Nederland ongeoorloofd is in de zin van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De rechtbank heeft de terugkeer van de minderjarige gelast, met als uiterste datum 24 juli 2025, en heeft de moeder opgedragen de benodigde reisdocumenten aan de vader te overhandigen indien zij nalaat de minderjarige terug te brengen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van worteling van de minderjarige in Nederland, gezien haar jonge leeftijd. De kosten zijn gecompenseerd en de proceskosten zijn door iedere partij zelf te dragen.