ECLI:NL:RBDHA:2025:12815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
NL25.23462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Meesters – van Luijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser op economische gronden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin zijn asielaanvraag is afgewezen. Eiser, afkomstig uit Algerije, diende op 21 maart 2025 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft deze aanvraag op 19 mei 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de door eiser aangevoerde economische motieven niet als asielmotief worden erkend. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank stelt vast dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de economische problemen van eiser niet onder de werkingssfeer van de kwalificatierichtlijn vallen. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de minister in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen een week na bekendmaking van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23462

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: I. van Es).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit waarin zijn asielaanvraag is afgewezen. Eiser heeft op 21 maart 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 19 mei 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak met nummer NL25.23463, op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn asielrelaas het volgende ten grondslag. Eiser woonde in Algerije samen met zijn vader, moeder, broer en zus. Zijn ouders zijn in 2015 gescheiden. Daarna heeft zijn vader hem, zijn broer, zus en moeder op straat gezet om samen met zijn nieuwe vrouw in het ouderlijk huis te wonen. Nadat zij uit het huis gezet waren hebben zij twee tot drie dagen op straat moeten leven. De moeder en zus hebben vervolgens een plek gevonden om te overnachten en eiser en zijn broer hadden wat geld en hebben gekozen het land te verlaten voor een betere toekomst. Zo is eiser in Frankrijk terecht gekomen. Na vier jaar is eiser naar Nederland gekomen. Hij wil graag een verblijfsvergunning, zodat hij een beter leven kan opbouwen voor zichzelf en later misschien ook voor zijn familie. De vraag
“vreest u voor iemand of iets in Algerije?”is in het nader gehoor met “nee” beantwoord.
Het bestreden besluit
6. De minister stelt vast dat de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet met stukken zijn onderbouwd, maar volgt vooralsnog wel de verklaringen hierover. De door eiser aangevoerde economische motieven worden door de minister niet aangemerkt als asielmotief, omdat deze geen verband houden met vluchtelingschap of artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Het enkele feit dat eiser de Algerijnse nationaliteit heeft is niet genoeg om als vluchteling te worden aangemerkt. Er is niet gebleken van een gegronde vrees voor vervolging. Ook is er geen reëel risico op ernstige schade bij terugkeer aangenomen. Omdat eiser enkel omstandigheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot een asielaanvraag concludeert de minister dat de asielaanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Gronden
7. Eiser voert aan dat hij de uitnodiging voor de dag -1 niet tijdig heeft ontvangen, waardoor hij zich niet goed heeft kunnen voorbereiden op zijn gehoor. Volgens eiser heeft dit geleid tot niet volledige verklaringen. Ook voert eiser aan dat is nagelaten de vrees voor dakloosheid, in combinatie met het ontbreken van een sociaal vangnet, te onderzoeken in het licht van artikel 3 van het EVRM. De motieven zijn volgens eiser niet slechts economisch, waardoor de aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij niet volledig heeft kunnen verklaren, omdat hij de uitnodiging voor het nader gehoor te laat heeft ontvangen. Uit het dossier volgt dat de uitnodiging op 8 mei 2025 aan eiser ‘in handen’ is gegeven. Vervolgens is eiser op 13 mei 2025 om 8.30 uur bij het gehoor verschenen. Eiser heeft tijdens het nader gehoor (op blz. 3) verklaard dat hij het gehoor aanmeldfase heeft besproken met zijn (naar de rechtbank aanneemt toenmalige) advocaat en dat hem is verteld dat hij zich moest voorbereiden op het nader gehoor. Tijdens het gehoor is op verschillende manieren doorgevraagd en niet gebleken is dat eiser niet volledig heeft kunnen verklaren.
9. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de situatie voor hem in Algerije dusdanig is dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM (vgl. de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9777). Tijdens het gehoor is hij hiertoe in de gelegenheid gesteld. Ook heeft hij correcties en aanvullingen kunnen indienen op dit gehoor, waarvan ook gebruik is gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding geeft om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Economische problemen vallen niet onder de werkingssfeer van de kwalificatierichtlijn (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van 18 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2452, punten 37 en 44).
10. De rechtbank is, gelet op hetgeen eiser bij de indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten heeft gesteld, van oordeel dat de minister de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30b, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
11. Eiser heeft geen gronden naar voren gebracht die kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond in stand wordt gelaten.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Meesters – van Luijk, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier, en openbaar gemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.