ECLI:NL:RBDHA:2025:9777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
NL25.7214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Tunesische eiser met betrekking tot de status van Tunesië als veilig land van herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2025, wordt het beroep van een Tunesische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser had op 16 januari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 10 februari 2025 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd dat Tunesië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Desondanks laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen op basis van een individuele beoordeling van de sociaal-economische omstandigheden van de eiser.

De rechtbank stelt vast dat de eiser geen identificerende documenten heeft en dat zijn identiteit niet geloofwaardig is. De minister heeft de afwijzing van de asielaanvraag gebaseerd op de stelling dat Tunesië in het algemeen als veilig wordt beschouwd, maar de rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die deze stelling ondermijnen. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat de situatie in Tunesië voor de eiser veilig is, maar dat de afwijzing van de asielaanvraag op basis van individuele omstandigheden wel terecht is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag, het terugkeerbesluit en het inreisverbod blijven bestaan. De eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7214

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,geboren op [datum], van Tunesische nationaliteit,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag [1] van eiser. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat Tunesië is aan te merken als een veilig land van herkomst
.Maar de rechtbank laat wel de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond in stand blijft. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 16 januari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag in het bestreden besluit van 10 februari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser is niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
Het bestreden besluit
3. Volgens de minister heeft eiser één relevant asielmotief, namelijk identiteit, nationaliteit en herkomst. De minister vindt eisers identiteit niet geloofwaardig, maar de nationaliteit en herkomst wel. Eiser heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Hij heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met documenten. De minister vindt de nationaliteit en herkomst wel geloofwaardig, omdat eiser de tolk Arabisch (Tunesisch) heel goed kon verstaan en omdat de nationaliteit en herkomst worden bevestigd in een EU-Vis registratie.
3.1.
De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat Tunesië in het algemeen wordt gezien als een veilig land van herkomst, behalve voor een aantal uitzonderingscategorieën. Eiser behoort niet tot één van de uitzonderingscategorieën. Verder is volgens de minister niet gebleken dat Tunesië ten aanzien van eiser persoonlijk de verdragsverplichtingen niet nakomt. Ook is niet gebleken dat eiser asielgerelateerde problemen heeft in Tunesië. Eiser heeft namelijk alleen maar economische motieven aangedragen en niet is gebleken dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn, zoals een humanitaire crisis of een volledig gebrek aan basisvoorzieningen.
Procesbelang
4. De rechtbank beoordeelt eerst of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep. De minister heeft namelijk op 25 maart 2025 laten weten dat eiser op 18 maart 2025 met onbekende bestemming is vertrokken.
4.1.
De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd op 25 maart 2025 laten weten dat hij via WhatsApp contact heeft met eiser en dat eiser in Duitsland verblijft. Op de zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat eiser hem via WhatsApp heeft laten weten dat hij in ‘Alemania’ en in Nederland is. Ook zou hij mogelijk naar de zitting komen.
4.2.
Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser procesbelang heeft bij het beroep. Eiser onderhoudt namelijk nog contact met zijn gemachtigde, terwijl uit de omstandigheden over eisers verblijf in Duitsland niet duidelijk kan worden afgeleid dat eiser geen verblijf in Nederland meer nastreeft. [2]
Identiteit
5. Eiser voert aan dat de minister zijn identiteit ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Eiser heeft geen identificerende documenten en kan daar ook niet aan komen. Eiser heeft namelijk geen contact meer met zijn familie. Eiser stelt dat hij daarom in bewijsnood verkeert.
5.1.
Deze beroepsgrond slaag niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de identiteit van eiser niet geloofwaardig is. Eiser heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Daarnaast heeft eiser geen documenten overgelegd om zijn identiteit te onderbouwen. Niet is gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om aan documenten te komen. De enkele stelling dat eiser geen contact meer heeft met zijn familie en in bewijsnood verkeert, heeft de minister onvoldoende kunnen vinden om bewijsnood aan te nemen. Eiser heeft niet onderbouwd dat contact met zijn familie onmogelijk is of dat het onmogelijk is om op een andere manier aan documenten te komen.
Veilig land van herkomst
6. Eiser voert aan dat de minister Tunesië ten onrechte heeft aangemerkt als veilig land van herkomst. Bij de herbeoordeling van 8 juni 2023 heeft de minister Tunesië als veilig land van herkomst aangemerkt, terwijl Tunesië op een aantal parameters juist een achteruitgang liet zien. Bovendien is Tunesië voor eiser persoonlijk niet veilig. Eiser was dakloos en werkloos en de Tunesische autoriteiten staan kennelijk onverschillig tegenover deze kwetsbare minderheidsgroepering.
6.1.
De beroepsgrond slaagt. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 9 april 2025 geoordeeld dat de minister de aanwijzing van Tunesië als veilig land van herkomst niet draagkrachtig heeft gemotiveerd. [3] De rechtbank verwijst naar de overwegingen in deze uitspraak en ziet geen aanleiding om in dit beroep tot een ander oordeel te komen. Het beroep van eiser is daarom gegrond.
6.2.
De rechtbank ziet wel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarvoor is van belang dat de minister naar het oordeel van de rechtbank eisers asielaanvraag op basis van een individuele beoordeling van eisers aangedragen sociaaleconomische omstandigheden terecht heeft afgewezen. De rechtbank gaat hieronder in op de beroepsgronden die eiser in het kader van de individuele beoordeling heeft aangevoerd.
Individuele omstandigheden
7. Volgens eiser heeft de minister ten onrechte gesteld dat hij alleen economische motieven heeft aangedragen. Eiser was in Tunesië langdurig dakloos en werkloos, behoorde tot een kwetsbare minderheidsgroepering en werd ernstig gediscrimineerd. Dit liet de Tunesische autoriteiten onverschillig. Er is sprake van schending van artikel 3 van het EVRM [4] , omdat sprake is van een volledig gebrek aan basisvoorzieningen, terwijl de Tunesische autoriteiten geen enkele poging ondernemen om hulp te bieden.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister kunnen overwegen dat eiser alleen economische motieven aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Eiser heeft tijdens de gehoren en in de zienswijze niet aangevoerd dat hij tot een kwetsbare minderheidsgroepering zou behoren of dat hij ernstig werd gediscrimineerd. Eiser heeft deze stelling in beroep ook niet onderbouwd.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat om te kunnen spreken van ill-treatment in de zin van artikel 3 van het EVRM er sprake moet zijn van een ‘minimum level of severity’. [5] De rechtbank overweegt dat de minister er terecht op heeft gewezen dat deze drempel in dit geval niet wordt gehaald. Dat eiser bij terugkeer naar Tunesië in moeilijke omstandigheden terechtkomt, is op zichzelf niet voldoende om een schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen. Eiser heeft zijn stelling dat hij dakloos en werkloos was, dat er in Tunesië een gebrek aan basisvoorzieningen is en de Tunesische autoriteiten geen hulp bieden, niet onderbouwd met stukken. Het is de rechtbank daarnaast ook niet gebleken dat de autoriteiten van Tunesië zich onverschillig tonen of een humanitaire noodsituatie in de hand werken. Eiser heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de sociaaleconomische situatie in Tunesië dusdanig is dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
Militaire dienst
8. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting aangevoerd dat eiser bij terugkeer het risico loopt op gevangenisstraf, omdat hij de militaire dienstplicht niet heeft vervuld. Eiser loopt hierdoor het risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
8.1.
Daargelaten dat eiser deze stelling pas op de zitting naar voren heeft gebracht, leidt deze stelling niet tot een ander oordeel. De minister heeft erop mogen wijzen dat eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij minder sterke ogen heeft en niet in het leger kan. Hij is door een arts bekeken, die heeft gezegd dat hij niet kon gaan. [6] Bovendien heeft eiser zijn stelling dat de dienstplicht inmiddels verplicht is geworden en dat op dienstweigering een jaar gevangenisstraf staat niet onderbouwd. Niet is gebleken dat eiser inmiddels wel dienstplichtig zou zijn en daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat eiser bij terugkeer zal worden geconfronteerd met een onevenredige bestraffing omdat hij de dienstplicht niet zou hebben vervuld. [7]
Kennelijk ongegrond
9. Eiser vindt dat de minister zijn aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Eiser verwijst daarbij allereerst naar wat hij heeft aangevoerd over de beoordeling van Tunesië als veilig land van herkomst en over zijn asielmotieven. Eiser voert verder aan dat de minister er ten onrechte van uitgaat dat eiser leugenachtig heeft verklaard. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor uit eigen beweging zijn eerdere verklaring dat hij uit Libië komt hersteld. De minister heeft de aanvraag volgens eiser ook daarom ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. De minister heeft ook ten onrechte een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd.
9.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 31, eerste lid en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en e van de Vw. [8] Gelet op overweging 6.1 kon de minister de asielaanvraag niet kennelijk ongegrond verklaren op de b-grond. De rechtbank is van oordeel dat de minister de aanvraag wel terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard op de a, c en e grond. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in beroep de a-grond niet heeft betwist. De minister heeft verder terecht overwogen dat eiser de minister heeft misleid over zijn nationaliteit en dat hij verklaringen heeft afgelegd die worden beoordeeld als kennelijk inconsequent, tegenstrijdig en vals. Eiser heeft namelijk bij zijn aanvraag verklaard dat hij uit Libië komt en dat hij de Libische nationaliteit heeft. Eiser heeft hierin bovendien tijdens het aanmeldgehoor van 27 januari 2025 in eerste instantie volhardt. Eiser heeft zijn stelling dat hij niet leugenachtig heeft verklaard niet concreet gemaakt of onderbouwd. Bovendien heeft hij tijdens het aanmeldgehoor niet uit eigen beweging verklaard dat hij uit Tunesië komt, maar pas nadat de hoormedewerker hem heeft geconfronteerd met een eerdere visumaanvraag. [9]
9.2.
Gelet op het voorgaande heeft de minister de asielaanvraag van eiser terecht kennelijk ongegrond verklaard. Daarom kan het terugkeerbesluit en het inreisverbod voor de duur van twee jaar in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft zich in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat Tunesië kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag, het terugkeerbesluit en het inreisverbod in stand blijven.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 10 februari 2025;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten - Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4049.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Vgl. Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 28 juni 2011, Sufi en Elmi tegen het Verenigd
6.Zie p. 7 van het aanmeldgehoor van 5 februari 2025.
7.Zie ook het arrest van 12 april 1995 van de Rechtseenheidskamer vreemdelingenzaken van de arrondissementsrechtbank ’s-Gravenhage, ECLI:NL:RBSGR:1995:ZA1155.
8.Vreemdelingenwet 2000.
9.Zie p. 9 van het aanmeldgehoor van 27 januari 2025.