ECLI:NL:RBDHA:2025:12881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL24.23847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en geboortedatum in geschil; beoordeling van leeftijdsregistratie en motiveringsgebrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 juni 2025, wordt het beroep van eiser, een asielzoeker van Somalische nationaliteit, behandeld. Eiser heeft op 1 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij als geboortedatum [geboortedatum 2] 2007 heeft opgegeven. De minister heeft echter in het besluit van 13 mei 2024 de geboortedatum geregistreerd als [geboortedatum 1] 2004, gebaseerd op de registratie in Griekenland. Eiser is het niet eens met deze registratie en heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is vanwege een motiveringsgebrek, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Dit betekent dat de geboortedatum op de asielvergunning van eiser niet wordt aangepast. De rechtbank concludeert dat de minister de registratie uit Griekenland heeft mogen betrekken, maar onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze registratie leidend is. Eiser heeft geen overtuigende bewijsstukken overgelegd om zijn minderjarigheid te onderbouwen en heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn geboortedatum. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23847
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en
de Minister van Asiel en Migratie,de minister (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de bij de asielvergunning van eiser geregistreerde geboortedatum van [geboortedatum 1] 2004. Eiser is het niet met deze datum eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is, dat het besluit wordt vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 1 mei 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 2] 2007. De minister heeft met het bestreden besluit van 13 mei 2024 de asielaanvraag van eiser ingewilligd en hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, geldig van 1 mei 2023 tot 1 mei 2028. [1] Daarbij is [geboortedatum 1] 2004 geregistreerd als geboortedatum.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit
3. Eiser is vanuit Somalië naar Nederland gekomen voor bescherming en heeft hier een verblijfsvergunning asiel aangevraagd. Hij had bij aankomst geen identificerende documenten bij zich, maar heeft zelf als geboortedatum [geboortedatum 2] 2007 opgegeven. Zowel bij de AVIM [2] als de IND heeft er een leeftijdsschouw plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot verschillende uitkomsten. De AVIM heeft geconcludeerd dat er twijfel was over eisers gestelde leeftijd en de IND heeft eiser evident minderjarig geacht. Uit nader onderzoek is vervolgens gebleken dat eiser in Griekenland, waar hij Europa binnen is gekomen, is geregistreerd met geboortedatum [geboortedatum 1] 2004. Verweerder is in het bestreden besluit onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan van de daar geregistreerde geboortedatum.
Wat vindt eiser?
4. Eiser betoogt dat de geboortedatum van [geboortedatum 3] 2004 niet klopt. Deze datum is zonder nader onderzoek gebaseerd op de geboortedatum die door de Griekse autoriteiten is genoteerd. Hiermee is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Eiser wijst daarbij op uitspraken van de Afdeling van 9 oktober 2024. [3] Eiser geeft aan dat de juiste geboortedatum [geboortedatum 2] 2007 is. De foutieve registratie in Griekenland is te wijten aan het chaotische proces van (groeps)registratie die daar heeft plaatsgevonden. Ook is hij evident minderjarig geacht tijdens de schouw door de IND. Verder blijkt eisers minderjarigheid uit de verklaringen van het Nidos, het COA en het Taalcentrum waarin wordt gesteld dat eiser (kortgezegd) jeugdig wordt ervaren, zowel lichamelijk als in gedrag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In de door eiser aangehaalde uitspraken oordeelt de Afdeling dat de minister niet langer op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat van de Europese Unie. Wel mag hij de leeftijdsregistratie in een andere lidstaat betrekken bij de leeftijdsbepaling en daaraan gewicht toekennen. De minister moet dan wel goed uitleggen welk gewicht hij aan die registratie hecht en waarom. Nu de minister dit in het bestreden besluit heeft nagelaten, is de motivering onvoldoende. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek. Het beroep van eiser slaagt. In zoverre is het beroep gegrond. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om, gelet op de nadere motivatie van de minister in het verweerschrift en ter zitting, de rechtsgevolgen in stand te laten en overweegt daartoe het volgende.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister deze registratie mogen betrekken en kunnen stellen dat die afbreuk doet aan de gestelde minderjarigheid van eiser. Hierbij is het volgende van belang. Uit navraag bij de Griekse autoriteiten blijkt dat de registratie is gebaseerd op eisers eigen verklaring. Eiser stelt dat de Griekse autoriteiten de verkeerde datum hebben genoteerd, maar heeft hiervoor geen afdoende en bovendien wisselende verklaring gegeven. In zijn gehoor heeft eiser namelijk verklaart dat dit veroorzaakt werd doordat de tolk een voor hem moeilijk dialect sprak [4] . Ter zitting is echter aangegeven dat de oorzaak is gelegen in de omstandigheid dat sprake was van een chaotische groepsregistratie waardoor zijn geboortedatum niet juist is genoteerd.
Ook heeft eiser aangegeven dat hij wist dat hij in Griekenland onder een verkeerde geboortedatum staat geregistreerd [5] , maar heeft hij niet onderbouwd of geconcretiseerd dat hij heeft geprobeerd deze fout te laten herstellen. Dit ondanks de omstandigheid dat hij bijna anderhalf jaar in Griekenland heeft verbleven en dit wel op zijn weg had gelegen. [6]
7. Van belang is ook dat eiser geen enkel stuk heeft overgelegd om zijn gestelde minderjarigheid te onderbouwen. De enkele niet nader geconcretiseerde stelling van eiser dat zijn geboorteakte in zijn land kwijt is geraakt [7] , overtuigt niet. Met name niet nu zijn familie in de nareisprocedure we! in staat is gebleken stukken te overleggen. Ook heeft verweerder mogen tegenwerpen dat niet is gebleken dat eiser enige inspanning heeft verricht om via zijn familie of anderszins aan stukken te komen die de gestelde minderjarigheid kunnen onderbouwen.
8. Tot slot is nog van belang dat de minister niet alleen op basis van de Italiaanse registratie en de schouw bij de AYIM tot de meerderjarigheid is gekomen. De minister heeft namelijk in het verweerschrift ook gewezen op eisers tegenstrijdige verklaringen over zijn geboortedatum. [8] De verklaring van eiser hiervoor, namelijk dat er in de (Somalische) culturele context geen belang wordt gehecht aan de precieze dag van geboorte en hij deze niet weet, leidt niet tot een ander oordeel. In dat geval had het namelijk op de weg van eiser gelegen om niet steeds een andere dag te noemen maar te volstaan met zijn geboortemaand en jaar met de verklaring dat hij het niet precies weet. Aan eiser is voorafgaand aan het gehoor het belang van volledig en naar waarheid verklaren uitgelegd. Ook heeft de minister er in dit verband niet ten onrechte op gewezen dat de tegenstrijdigheid niet enkel in de exacte geboortedata zit maar ook in overige verklaringen. Zo verklaart eiser enerzijds dat hij in 2021 op zijn vijftiende voor het eerst is benaderd door Al Shabaab terwijl hij ten tijde van het gehoor in 2024 heeft aangegeven zestien jaar oud te zijn. [9]
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel de minister met het verweerschrift en tijdens de zitting alsnog voldoende heeft uitgelegd waarom hij uitgaat van de geboortedatum van [geboortedatum 1] 2004. De minister heeft hiermee het vermoeden van minderjarigheid ontzenuwd. De overgelegde verklaringen van Nidos, het COA en het Taalcentrum heeft de minister ten opzichte van het samenstel van tegenwerpingen onvoldoende mogen vinden om uit te gaan van minderjarigheid. Ook sluiten deze verklaringen niet uit dat eiser jongvolwassen is.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond vanwege een motiveringsgebrek. De rechtbank vernietigt het besluit, maar ziet wel aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Dit betekent dat de geboortedatum op de asielvergunning van eiser niet aangepast hoeft te worden. Die geboortedatum blijft dus staan op [geboortedatum 1] 2004.
11. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op€ 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor I).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vemietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van€ 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van drs. C.L.W. Slycke - van Dort, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 juni 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet warden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
3.Uitspraken van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992 en ECLI:NL:RVS:2024:4086.
4.Zie blz. 7 van het rapport Schouw Aanmeldgehoor AMV van 4 mei 2023.
5.Zie blz. 7 van het rapport Schouw Aanmeldgehoor AMY van 4 mei 2023.
6.Vergelijk: ABRvS 21 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1212, r.o. 3.3.
7.Zie blz. 3 van het rapport Schouw Aanmeldgehoor AMY van 4 mei 2023.
8.Bij AVIM: 1 april 2007 (blz 2 van het proces-verbaal van 1 mei 2023), 11 april 2007 (blz. 3 van het nader gehoor van 27 februari 2024) en dat hij op 30 april 17 wordt (blz. 18 van het nader gehoor van 27 februari 2024).
9.Zie biz. 18 van het nader gehoor van 27 februari 2024.