ECLI:NL:RBDHA:2025:12885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.19804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025, wordt het beroep van eiser Ali tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 21 februari 2025 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Noorwegen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 6 juni 2025 behandeld, waarbij eiser telefonisch aanwezig was, samen met zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Noorwegen een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eiser heeft zijn stellingen over de slechte behandeling in Noorwegen niet onderbouwd met concrete aanwijzingen. De rechtbank concludeert dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat Noorwegen zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de asielaanvraag in Nederland behandeld dient te worden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19804

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] Ali, V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imami).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Noorwegen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (telefonisch), de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

2. Eiser heeft op 21 februari 2025 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 13 januari 2024 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Noorwegen. Op 13 maart 2025 heeft Nederland aan Noorwegen verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Op 18 maart 2025 heeft Noorwegen dit verzoek aanvaard.
Het bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat Noorwegen op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Noorwegen een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Noorwegen. Eiser betoogd dat er sprake is van een structurele schending van de verdragsverplichtingen door Noorwegen. Hij verwijst hierbij naar zijn persoonlijke ervaringen in de opvang in Noorwegen. Eiser meent dat, in geval hij aan Noorwegen wordt overgedragen en weer in de aangegeven omstandigheden wordt geplaatst, hij aan een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest wordt onderworpen. Hij stelt dat verweerder zijn asielverzoek op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en het arrest Jawo [1] in behandeling dient te nemen en doet een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening.
5.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen vanuit gaan dat Noorwegen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Verweerder heeft hiertoe niet ten onrechte verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1020) en 4 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:395). Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Noorwegen, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Noorse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn als de tekortkomingen structureel zijn en een bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [2]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Noorwegen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft niet met verklaringen over wat hij persoonlijk heeft meegemaakt in Noorwegen aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Noorwegen, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Noorse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De verklaringen van eiser dat de medische zorg slecht is, het asielzoekerscentrum ver van alles af ligt en hij door de medewerkers slecht is behandeld, zijn hiervoor onvoldoende. Nog daargelaten dat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd, gaat de door eiser gestelde slechte behandeling door de Noorse autoriteiten over de wijze waarop hij bij eerste aankomst in Noorwegen is behandeld en niet over de situatie dat hij als Dublinclaimant aan Noorwegen zal worden overgedragen. Over dit laatste kan eiser ook niet verklaren, nu hij niet eerder als Dublinclaimant is overgedragen aan Noorwegen. Daarnaast kan eiser, mocht hij problemen ervaren, zich wenden tot de (hogere) Noorse autoriteiten om daar zijn beklag te doen. Eiser zegt dat hij heeft geprobeerd zijn beklag te doen bij het asielzoekerscentrum en de politie, maar heeft dit niet met stukken onderbouwd. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser bij voorkomende problemen in de Noorse asielprocedure, opvangvoorzieningen of anderszins, de Noorse (hogere) autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties van Noorwegen kan benaderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
5.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in de medische problemen van eiser, voor zo ver deze er zijn, geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft hoeven aan te nemen die maken dat de asielaanvraag van eiser in Nederland behandeld dient te worden. De rechtbank merkt allereerst op dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij psychische problemen heeft, maar dat hij daartoe geen stukken heeft overgelegd en dat hij tevens heeft verklaard dat hij in Nederland niet onder behandeling staat. Daarnaast is uit de verklaringen van eiser niet gebleken dat hij zich tot de medische zorg in Noorwegen heeft gewend. De rechtbank overweegt verder dat Noorwegen dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Er mag daarom verwacht worden dat Noorwegen eventuele medische problemen van eiser net zo goed kan behandelen. Ook kan eiser, indien nodig, toestemming geven voor medische gegevensuitwisseling met Noorwegen. [3]
5.4.
Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen.
5.5.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Horst - van Dee, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
2.Zie het in noot 1 genoemde Jawo-arrest, onder overwegingen 91-93.
3.Zie artikel 31 en 32 van de Dublinverordening.