ECLI:NL:RBDHA:2025:12889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.29654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder in Kroatië een verzoek tot internationale bescherming ingediend en verweerder heeft een terugnameverzoek naar de Kroatische autoriteiten gestuurd, dat door Kroatië werd aanvaard.

Eiser voerde aan dat hij in Kroatië onmenselijk behandeld zou worden en dat hij vreest voor uitzetting naar Syrië. De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uitgaat dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser moest bewijzen dat dit in zijn geval niet geldt, maar de rechtbank oordeelde dat hij hierin niet geslaagd was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat er geen obstakels zijn voor dublinterugkeerders in Kroatië.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29654

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. van der Toorn),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 6 april 2025 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 17 mei 2024 in Kroatië een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 23 mei 2025 een terugnameverzoek gestuurd naar de Kroatische autoriteiten. Het terugnameverzoek is op 4 juni 2025 door Kroatië aanvaard.
3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft na zijn overdracht door de Nederlandse autoriteiten op 15 januari 2025, na zijn eerste asielaanvraag in Nederland, drie dagen in Kroatië verbleven. Eiser werd in een kapotte caravan geplaatst met kapotte ramen en zonder verwarming, terwijl het sneeuwde. Eiser meent dat Kroatië de verdragsverplichtingen namens hem niet nakomt en hij loopt daarom bij terugkeer naar Kroatië een risico op onmenselijke behandeling. Daarnaast vreest hij door de Kroatische autoriteiten te worden uitgezet naar zijn land van herkomst.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In beginsel mag verweerder, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in het algemeen of in zijn specifieke geval niet kan en dat in Kroatië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [5]
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraken van 9 oktober 2024 [6] en 11 november 2024 [7] bevestigd dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens de Afdeling zijn er in beginsel geen obstakels voor dublinterugkeerders om toegang tot de asielprocedure te krijgen en niet is gebleken van structurele tekortkomingen voor wat betreft de opvangvoorzieningen. De gestelde persoonlijke ervaringen van eiser in Kroatië bieden geen grond voor een ander oordeel. In geval van voorkomende problemen met bijvoorbeeld de opvang, zoals eiser stelt te hebben ervaren, ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet gebleken is dat eiser heeft geprobeerd te klagen of dat klagen voor hem zinloos is. Bovendien is van belang dat Kroatië met het claimakkoord van 4 juni 2025 heeft gegarandeerd om het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en verdragen.
6. De beroepsgrond van eiser dat sprake is van (indirect) refoulement omdat hij vreest dat Kroatië hem zal uitzetten naar Syrië treft geen doel. Eiser kan in de Dublinprocedure geen beroep (meer) op doen op het (indirect) refoulementbeginsel wanneer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. [8]
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Zoals is beschreven in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.