Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoeker 1] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker,
[verzoeker 2] ,V-nummer: [V-nummer] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten. De verzoeker had een beroep ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 27 mei 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. Hij heeft echter verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, waarop de minister niet heeft gereageerd.
De rechtbank heeft overwogen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker door alsnog een besluit te nemen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. Daarnaast heeft de verzoeker verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 9 juli 2025.