ECLI:NL:RBDHA:2025:12903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.22678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede beroep tegen niet tijdig beslissen aanvraag nareis en verzoek om proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten. De verzoeker had een beroep ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 27 mei 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. Hij heeft echter verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, waarop de minister niet heeft gereageerd.

De rechtbank heeft overwogen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker door alsnog een besluit te nemen.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. Daarnaast heeft de verzoeker verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 9 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22678
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker 1] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker,

mede namens de familieleden
[verzoeker 2] ,V-nummer: [V-nummer] ,
[verzoeker 3], V-nummer: [V-nummer] en
[verzoeker 4], V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. N. Imminga),

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verzoeker heeft een beroep ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van verzoeker voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: de aanvraag).
Op 27 mei 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken. Hij heeft daarbij het verzoek gedaan om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister heeft niet op het verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een indiener het beroep intrekt, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan diens beroepschrift, dan kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten van de indiener.2
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, is de minister tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. De minister heeft immers alsnog een besluit op de aanvraag van verzoeker genomen.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, in samenhang met het Besluit Proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
5. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe. De minister is dan ook niet gehouden om op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van de Mortel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 juli 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.