ECLI:NL:RBDHA:2025:12906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.18044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en te late omzetting van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De eiser, een man van Ghanese nationaliteit, had tegen het besluit van 9 april 2025 beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de maatregel onrechtmatig was omdat deze te laat was omgezet naar de juiste grondslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel pas op 9 april 2025 had gewijzigd, terwijl de asielaanvraag van de eiser op 28 maart 2025 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beroep zich richtte op de huidige maatregel en niet op de eerdere, waardoor de vraag of de eerdere maatregel onrechtmatig was niet kon worden beoordeeld.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.18044
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Akkas),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Oolman Bakah. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Ghanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988.
Te late omzetting
2. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de minister de maatregel te laat heeft omgezet naar de juiste grondslag. Eiser zat op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw in bewaring, maar omdat zijn asielaanvraag op 28 maart 2025 is afgewezen, had de minister uiterlijk op 30 maart 2025 de grondslag van de maatregel moeten omzetten naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. De minister heeft de grondslag van de maatregel pas op 9 april 2025 gewijzigd. Eiser stelt dat dit te laat is gebeurd omdat een maatregel na een wijziging van de grondslag binnen twee dagen moet worden omgezet.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. Een beroep op niet tijdige omzetting moet worden gedaan tegen de maatregel waarvan wordt gesteld dat die ten onrechte te laat is omgezet.1 Het beroep in deze zaak richt zich alleen tegen de huidige maatregel die op 9 april 2025 is opgelegd. Omdat niet rechtens vaststaat of is vastgesteld dat de vorige maatregel onrechtmatig was, kan in deze procedure niet worden beoordeeld of de huidige maatregel als gevolg van een te late omzetting van de vorige maatregel (on)rechtmatig is.

Bewaringsgronden

4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de zware grond 3c heeft betwist. De rechtbank volstaat daarom met het oordeel dat de gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn en voldoende zijn gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Deze gronden zijn al voldoende om de maatregel te kunnen dragen en een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen is daarmee gegeven.

Lichter middel

6. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. De maatregel van bewaring is een ultimum remedium en de minister had eerst een meldplicht moeten opleggen.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de beoordeelde gronden van de maatregel en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal
1. Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67.
onttrekken. Daarnaast heeft de minister in de maatregel terecht overwogen dat eiser geen aantoonbare acties heeft ondernomen om zijn terugkeer mogelijk te maken en dat hij heeft verklaard niet uit eigen beweging terug te willen keren naar zijn land van herkomst.
Daarnaast geldt dat eiser al langere tijd illegaal in Nederland heeft verbleven. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 mei 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.