ECLI:NL:RBDHA:2025:12931
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure over strafrechtelijke antecedenten
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. De verzoeker, een Algerijnse migrant, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd meegedeeld dat strafrechtelijke antecedenten van de verzoeker aan de autoriteiten van Algerije zouden worden verstrekt in het kader van een laissez-passeraanvraag. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om deze verstrekking te voorkomen.
Op 12 juni 2025 is de verzoeker echter met ondersteuning van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) teruggekeerd naar Algerije, waarna hij zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken. Tegelijkertijd heeft hij de minister verzocht om vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de minister in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar de minister heeft hierop niet gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechter overweegt dat er geen sprake is van een tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Awb, omdat de minister niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor een proceskostenvergoeding. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af, omdat er geen noodzaak meer was voor de minister om de strafrechtelijke gegevens van de verzoeker te delen met de Algerijnse autoriteiten, gezien de terugkeer van de verzoeker naar Algerije.