ECLI:NL:RBDHA:2025:12938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.20606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring en afwijzing verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Letse eiseres. De minister van Asiel en Migratie had op 4 mei 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 12 mei 2025 was eiseres aanwezig, maar haar gemachtigde was afwezig. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat zij onderweg was naar België voor werk, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring te handhaven, onder andere omdat eiseres zich eerder aan het toezicht had onttrokken en niet aannemelijk had gemaakt dat zij rechtmatig verblijf had in Nederland. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.20606
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. De gemachtigde van eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen en heeft de gronden van beroep op schrift ingediend. Als tolk is verschenen G. Pozarkska. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Letse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989.
Verblijfsrecht
2. Eiseres voert aan dat er geen sprake kan zijn van een maatregel van bewaring, omdat eiseres nadrukkelijk niet de bedoeling had om in Nederland te blijven. Zij was onderweg naar België omdat zij daar een baan heeft. Eiseres kan de stelling dat zij een baan in België heeft niet met stukken onderbouwen, omdat haar telefoon is gestolen.
3. De rechtbank overweegt ter zake als volgt. Op 15 januari 2025 heeft de minister bij beschikking vastgesteld dat eiseres geen verblijfsrecht heeft op basis van het unierecht. Deze beschikking is op 29 januari 2025 in persoon aan eiseres uitgereikt, waarbij de strekking van het besluit met de hulp van een tolk aan haar is medegedeeld. Uit het arrest
F.S.1 volgt dat, om een nieuw verblijfsrecht krachtens artikel 6, lid 1, van de Verblijfsrichtlijn2 te verkrijgen, de Unieburger ten aanzien van wie een verwijderingsbesluit is genomen het grondgebied van het gastland niet alleen fysiek moet verlaten, maar ook zijn verblijf op dat grondgebied daadwerkelijk en effectief moet hebben beëindigd.3 De duur die de Unieburger buiten het grondgebied van het gastland verbleef, is voor de vaststelling van de daadwerkelijke en effectieve beëindiging op zich niet beslissend (een verblijf voor een periode van 3 maanden mag niet als voorwaarde worden gesteld), maar kan zeker wel van belang zijn.4 Uit het voorgaande volgt dat de enkele uitzetting van eiseres naar Letland op 3 april 2025 onvoldoende is om gevolg te geven aan het verwijderingsbesluit. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij haar verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Voor zover eiseres betoogt dat zij rechtmatig verblijf heeft omdat zij een baan in België heeft, slaagt dit betoog niet. Eiseres heeft deze stelling namelijk niet met stukken onderbouwd. De stelling van eiseres dat dit komt omdat haar telefoon is gestolen volgt de rechtbank niet, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet via een andere weg, bijvoorbeeld met hulp van haar gemachtigde, aan stukken had kunnen komen. Ook heeft eiseres in het gehoor wisselend verklaard over het al dan niet hebben van werk in België. Eiseres bevond zich dan ook zonder verblijfsrecht in Nederland en mocht daarom in vreemdelingenbewaring worden gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De minister heeft ter zitting medegedeeld dat hij de lichte grond 4b niet handhaaft.
1. Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
2 Richtlijn 2004/38/EG.
3 Punt 81.
4 Punten 85 en 90.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres de overige gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.
Lichter middel
7. Eiseres stelt dat zij onderweg naar België was en dat zij nadrukkelijk niet de bedoeling had om in Nederland te zijn of te blijven.
8. Voor zover eiseres betoogt dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan een lichter middel, volgt de rechtbank dit niet. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van bewaring en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiseres zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De minister heeft terecht overwogen dat eiseres, na haar uitzetting op 3 april 2025, op 16 april 2025 werd aangetroffen onder dezelfde omstandigheden waaronder haar verblijfsrecht beëindigd werd. De stelling van eiseres dat zij op weg was naar België omdat zij daar een baan had, wordt, onder verwijzing naar hetgeen in rechtsoverweging 3 is overwogen, niet gevolgd. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toets

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 mei 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.