ECLI:NL:RBDHA:2025:12959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.21576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag eerder op 15 augustus 2024 afgewezen, met de reden dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een voorlopige voorziening op 19 september 2024 en een gegrondverklaring van het beroep op 19 december 2024, waarbij de rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte geen advies had gevraagd van het Bureau Medische Advisering (BMA) over de overdracht van eiser aan Frankrijk, gezien zijn psychische problemen en suïcidaliteit.

Na het BMA-advies van 27 maart 2025, waarin werd gesteld dat eiser onder behandeling is voor ernstige psychische aandoeningen en dat hij niet kan reizen zonder adequate medische zorg, heeft de minister opnieuw besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft hiertegen opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 behandeld en heeft geconcludeerd dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overdracht aan Frankrijk mogelijk is, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de minister het BMA-advies op zorgvuldige wijze heeft betrokken bij zijn besluitvorming en de argumenten van eiser niet voldoende waren om aan te tonen dat de minister onterecht handelde.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de minister niet verplicht was om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, omdat de aangevoerde medische omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden werden beschouwd. De rechtbank heeft de beslissing van de minister bevestigd en eiser geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21576
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),

en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.1
De minister heeft de aanvraag eerder op 15 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht. Dit verzoek is bij uitspraak van 19 september 2024 toegewezen. Bij uitspraak van 19 december 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 15 augustus 2025 vernietigd, omdat de minister ten onrechte het Bureau Medische Advisering (BMA) geen advies heeft gevraagd over of eiser gezien zijn psychische problemen en suïcidaliteit aan Frankrijk kan worden overgedragen.
1.2
Op 20 februari 2025 heeft het BMA laten weten geen advies te kunnen uitbrengen, omdat actuele medische gegevens van eiser ontbreken. Op 17 maart 2025 heeft de behandelaar van eiser nadere informatie verstrekt. Op 27 maart 2025 heeft het BMA advies uitgebracht.
1.3
Bij bestreden besluit van 8 mei 2025 heeft de minister, onder verwijzing naar het BMA-advies, de aanvraag opnieuw niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en die van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 20 augustus 2020, 23 december 2022 en 24 juli 2023 in Frankrijk een asielaanvraag heeft ingediend. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. In het BMA-advies van 27 maart 2025 is, samengevat weergegeven, vermeld dat eiser bekend is met een depressieve stoornis, een posttraumatische stressstoornis en een aangeboren heupafwijking. Verder is sprake van al langer bestaande suïcidaliteit. Eiser staat sinds maart 2024 onder behandeling bij de GGZ. Eiser kan niet reizen, tenzij er een fysieke overdracht geregeld is. Medische voorzieningen zijn tijdens de reis noodzakelijk. Eiser is tijdens de reis aangewezen op begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige, die de medicatie van eiser in beheer kan hebben, en eiser dient direct na de reis te worden overgedragen aan een psychiater, die dan een inschatting kan maken van de situatie en het risico op suïcidaliteit. Geadviseerd wordt om voor de reis een actuele medicatielijst mee te geven en aanbevolen wordt dat eiser een schriftelijke overdracht van medische gegevens meeneemt. Indien aan de reisvoorwaarden is voldaan en de fysieke overdracht geregeld is, dan kan eiser reizen, aldus de arts van BMA.

BMA-advies

6. Eiser voert aan dat de minister zich in het bestreden besluit niet onder verwijzing naar dit BMA-advies op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij aan Frankrijk kan worden overgedragen. Dit advies is volgens hem namelijk niet zorgvuldig tot stand gekomen en geeft een onvolledig beeld van de medische situatie van eiser. Zo is niet duidelijk welke medicatie eiser gebruikt en ook blijkt uit het advies niet of mantelzorg essentieel is voor het slagen van de medische behandeling. Eiser stelt dat dit essentiële onderdelen zijn voor de beoordeling of eiser kan worden overgedragen. Er hadden nadere inlichtingen ingewonnen moeten worden door eisers behandelaar, bijvoorbeeld door eiser op te roepen voor een spreekuur of door nader specialistisch onderzoek te verrichten. Onvoldoende is meegewogen dat de psychische problemen van eiser mede het gevolg zijn van traumatische gebeurtenissen tijdens terugzendingen naar Duitsland en Frankrijk en dat eiser in Frankrijk een suïcidepoging heeft ondernomen, aldus eiser.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
7. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127) volgt dat sprake kan zijn van een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest wanneer de overdracht van een Dublinasielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening leidt tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand. Als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidssituatie en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, dient de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen en de twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM als gevolg van de overdracht wegnemen.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)2 mag de minister op een BMA-advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. De rechtbank is met de minister van oordeel dat het BMA-advies aan deze eisen voldoet. Hoewel in het advies in de weergave van de gebruikte medische informatie uitsluitend de informatie van eisers behandelaar van 25 september 2024 is vermeld, blijkt uit de inhoud van het advies en ook uit het dossier – aangezien door het BMA uitdrukkelijk is gevraagd om recentere gegevens en na ontvangst hiervan pas advies is uitgebracht – dat het advies ook is gebaseerd op de nadere informatie van eisers behandelaar van 17 maart 2025. Wat eiser heeft aangevoerd, maakt niet dat de minister dit advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. Eiser heeft niet toegelicht waarom het ontbreken van informatie over de huidige medicatie maakt dat BMA niet tot het gegeven medische advies heeft kunnen komen. Eiser heeft ook niet na dit advies alsnog aangegeven welke medicatie hij gebruikt en waarom daarom niet van het advies kan worden uitgegaan. Hierbij vindt de rechtbank ook van belang dat in het advies wel is geadviseerd dat bij overdracht een actuele medicatielijst wordt meegegeven. Wat betreft mantelzorg vat de rechtbank het advies zo op dat niet blijkt dat dit essentieel is voor de medische behandeling. Dit is in lijn met de overgelegde medische stukken, waarin ook niet over mantelzorg wordt gesproken. De rechtbank ziet verder geen aanleiding dat het BMA onvoldoende heeft onderkend dat de psychische problemen en suïcidaliteit van eiser mede hun oorsprong vinden in traumatische gebeurtenissen in Frankrijk en Duitsland. Dit is immers uitdrukkelijk opgenomen in het antwoord 1b van het advies. Ook in wat eiser overigens heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het advies. Verder is niet gesteld dat in Frankrijk geen voor eiser passende zorg aanwezig is. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister met dit BMA-advies en de uitdrukkelijke toezegging op zitting dat eiser alleen zal worden overgedragen als aan de in dit advies gestelde vereisten is voldaan, de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM als gevolg van de overdracht heeft weggenomen. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

9. Eiser betoogt dat de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling moet nemen omdat overdracht aan Frankrijk in zijn bijzondere omstandigheden van onevenredige hardheid getuigt. In dit verband wijst eiser op zijn ernstige medische klachten. Zo is hij gediagnosticeerd met posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis. Ook heeft hij last van een aangeboren heupafwijking, waardoor eiser rolstoel gebonden is.
2 Uitspraak van 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1566, r.o. 3.3.
10. Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in deze verordening. Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt de minister niet snel gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Volgens vaste rechtspraak3 is het aan de minister om dit te beoordelen en dient de rechter deze beoordeling terughoudend te toetsen.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding bestaat om toepassing te geven aan de bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening. De minister is in het bestreden besluit uitdrukkelijk ingegaan op de door eiser in beroep aangevoerde medische omstandigheden en waarom deze geen reden zijn voor toepassing van voormeld artikel. Zo heeft de minister gesteld dat de aangevoerde medische omstandigheden op zichzelf niet voldoende zijn om te spreken van een bijzondere omstandigheid. Verder heeft de minister betrokken dat ervan uit mag worden gegaan dat de medische voorzieningen in Frankrijk van een vergelijkbare kwaliteit zijn, dat niet aannemelijk is gemaakt dat de benodigde medische behandeling aldaar niet voor eiser beschikbaar zal zijn en dat er ook geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest geschikte land is om hem te behandelen. In beroep is niet uitgelegd waarom deze motivering ondeugdelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
3 Uitspraak van 8 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2108.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 juni 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.