14.2.De minister heeft verder tijdens de tweede zitting het standpunt ingenomen dat eiser met de aanvullende stukken onvoldoende heeft onderbouwd waarom zijn moeder niet op de oproepen reageert. De minister stelt dat er zonder nadere onderbouwing niet vanuit kan worden gegaan dat er iets ernstigs is gebeurd met moeder en (half-)zussen van eiser en dat zij slachtoffer zijn geworden van het handelen van de Taliban. Volgens de minister had er van de familieleden die zijn benaderd, diepgaander onderzoek mogen worden verwacht naar de reden waarom er geen contact meer is met de moeder en (half-)zussen van eiser. De rechtbank oordeelt dat dit standpunt van de minister onvoldoende gemotiveerd is. Het is namelijk onduidelijk hoe eiser de reden van de verbreking van het contact nog verder zou kunnen onderbouwen. In het licht van al hetgeen de minister geloofwaardig heeft bevonden, heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat er geen verband bestaat tussen de verdwijning van eisers moeder en (half-)zussen en het asielrelaas waarop eiser zich beroept. Dit geldt in het bijzonder voor de verklaring over de invallen van de Taliban op het adres van eisers moeder en (half-)zussen.
Over de onderduikperiode
15. In het bestreden besluit heeft de minister ook het standpunt ingenomen dat eiser gedurende de onderduikperiode binnen een straal van tien kilometer van zijn oorspronkelijke woonplaats verbleef. Indien de Taliban daadwerkelijk uit zou zijn op wraak, is het volgens de minister zeer onwaarschijnlijk dat de organisatie, met haar efficiënte inlichtingenstelsel, eiser niet gevonden zou hebben. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van de minister dat de Taliban beschikt over een efficiënt inlichtingenstelsel, niet is onderbouwd en daarmee onvoldoende is gemotiveerd. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de minister naar voren gebracht dat het gaat om een tribale samenleving, waarin de tamtam snel gaat. Ook deze stelling heeft de minister vervolgens niet onderbouwd. Bovendien acht de rechtbank in dit verband van belang dat eiser heeft verklaard dat het huis van zijn oom afgelegen lag.
Over het verblijf in het Westen
16. De minister heeft in het verweerschrift en tijdens de tweede zitting het standpunt ingenomen dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, niet alleen al om die reden een reëel risico lopen op ernstige schade als zij vrijwillig terugkeer naar Afghanistan. Volgens de minister moet eiser aan de hand van zijn persoonlijke feiten en omstandigheden aannemelijk maken dat hij wel te vrezen heeft. Daarin is eiser niet geslaagd, aldus de minister. Eiser heeft hiertegen ingebracht dat de minister geloofwaardig heeft geacht dat zijn vader een prominente rol had en dat eiser daarom bij terugkeer in Afghanistan niet onopgemerkt door het leven kan gaan. De rechtbank overweegt dat het standpunt van de minister over het verblijf in een westers land samenhangt met diens standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Taliban staat. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat dit standpunt van de minister ten aanzien van het persoonlijke asielrelaas van eiser motiveringsgebreken bevat. Het standpunt over het verblijf van eiser in een westers land kan daarom evenmin stand houden.
Over de toegedichte politieke overtuiging
17. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat sprake is van een toegedichte politieke overtuiging. Zijn stiefvader en diens vader hadden hoge functies binnen de Afghaanse overheid en voerden strijd tegen de Taliban. Bij terugkeer in Afghanistan zal van eiser worden gezegd dat hij ‘van de verkeerde kant’ is. De minister heeft het standpunt ingenomen dat er geen aanwijzingen voor zijn dat eiser een politieke overtuiging heeft of dat deze in Afghanistan aan hem wordt toegedicht. Dat eiser waardering heeft voor het werk van zijn stiefvader acht de minister daarvoor onvoldoende. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van de minister dat er geen aanwijzingen zijn voor een toegedichte politieke overtuiging, onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank betrekt daarbij de door eiser aangehaalde algemene informatie uit het ambtsbericht, als vermeld in rechtsoverweging 10 en 11.
Het standpunt van eiser over adequate opvang in Afghanistan en het oordeel van de rechtbank daarover
18. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden voor adequate opvang in Afghanistan. Dat eiser een telefoonnummer van zijn moeder heeft, is onvoldoende. In de aanvullende beroepsgronden heeft eiser aangevuld dat hij geen contact meer kan krijgen met zijn moeder en dat ook daarom onduidelijk is of er in Afghanistan nu wel adequate opvang voor hem is. De rechtbank stelt vast dat eiser na de eerste zitting bij de rechtbank meerderjarig is geworden. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State3 volgt dat op het moment dat een alleenstaande minderjarige vreemdeling meerderjarig is geworden, de minister niet langer is gehouden om te onderzoeken of adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is. Daarbij geldt evenwel dat de minister gedurende de minderjarigheid van de vreemdeling voortvarend aan dat onderzoek moet hebben gewerkt. Uit de genoemde rechtspraak volgt dat de enkele stelling van eiser dat de minister nader onderzoek moet doen naar adequate opvang niet meer opgaat, omdat hij meerderjarig is geworden. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens de tweede zitting, toen hij al meerderjarig was, niets meer naar voren heeft gebracht over de adequate opvang in relatie tot zijn meerderjarigheid. Ook heeft eiser niets meer aangedragen over de gevolgen voor de rechtmatigheid van het niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid en voor het terugkeerbesluit. Deze besluitonderdelen blijven daarom in stand.