ECLI:NL:RBDHA:2025:12972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL24.28035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Afghaanse minderjarige met familiebanden met voormalig ambtenaar en de beoordeling van de geloofwaardigheid door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2025, wordt het beroep van eiser, een Afghaanse minderjarige, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had op 11 juli 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 en 10 februari 2025 behandeld, waarbij verschillende getuigen en tolken aanwezig waren. Eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met documenten die de werkzaamheden van zijn stiefvader, een voormalig ambtenaar, bij de Afghaanse overheid aantonen. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in de negatieve belangstelling van de Taliban staat, ondanks de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser en de omstandigheden in Afghanistan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.267,50 toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28035
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F. Jansen),

en

de minister van Asiel en Migratie1

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Inleiding en procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag. Eiser heeft op [geboortedatum] 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 11 juli 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [voogd] als voogd van eiser, mr. F. Hoppenbrouwer als waarnemer van de gemachtigde van eiser, D. Hossein als tolk en mr. J.E. Herlaar als gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.2.
Op 10 en 12 september 2024 heeft eiser aanvullende stukken ingediend. Op 25 september 2024 heeft de minister hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de zitting van 10 februari 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, F. Hoppenbrouwer als waarnemer van de gemachtigde van eiser, R. Modi als tolk en mr. S.H.F. Pols als gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.4.
Op 20 maart 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en partijen bericht dat de uitspraak door een andere rechter zal worden gedaan dan de rechter die het beroep op de eerdere zittingen heeft behandeld. Omdat partijen vervolgens (impliciet) toestemming hebben gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de asielaanvraag van eiser heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2006, heeft de Afghaanse nationaliteit en komt uit [plaats 1] . De stiefvader van eiser komt uit een familie die voor de Afghaanse overheid heeft gewerkt. Eisers stiefvader heeft gewerkt als [functie] bij de politie en de veiligheidsdienst. Hij heeft onder meer gewerkt als commandant van de veiligheidsdienst van de districten [plaats 2] en [plaats 3] . Ter onderbouwing van de werkzaamheden van eisers stiefvader heeft eiser verschillende documenten ingediend. In de hoedanigheid van zijn functies heeft eisers stiefvader gevochten tegen de (lokale) Taliban. Tijdens gevechten met de Taliban zijn er aan beide kanten mensen omgekomen, onder wie een aantal belangrijke commandanten van de Taliban. De Taliban heeft diverse keren gepoogd om eisers stiefvader te vermoorden. Dit is niet gelukt, maar bij een van de pogingen zijn wel diens beveiligers omgekomen. Op 17 augustus 2021 heeft de Taliban de macht overgenomen in Afghanistan. Ongeveer een maand daarvoor had de Taliban de macht al gegrepen in [plaats 1] . Eisers stiefvader is toen gevlucht naar Iran. Eiser en zijn broer zijn ondergedoken bij hun oom en tante van moederzijde in het dorp [plaats 4] , tot aan hun vertrek uit Afghanistan in juni 2022. De moeder van eiser en zijn (half-)zusjes zijn achtergebleven in [plaats 1] . De Taliban houdt het huis in de gaten, heeft regelmatig het huis doorzocht en heeft gezegd dat de organisatie de mannen van de familie, waaronder eiser, wil arresteren. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser om uit wraak te worden gearresteerd en/of vermoord door de (lokale) Taliban.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • het zijn van een familielid van iemand die problemen heeft met de Taliban.
De minister stelt zich op het standpunt dat deze asielmotieven geloofwaardig zijn. Tijdens de tweede zitting heeft de gemachtigde van de minister bevestigd dat ook geloofwaardig is bevonden dat de Taliban regelmatig bij eisers moeder en (half-)zussen aan de deur is geweest en/of het huis heeft doorzocht, dat daarbij is gevraagd naar eiser en dat eiser gedurende ongeveer een jaar ondergedoken is geweest bij een oom. Volgens de minister is het echter niet aannemelijk dat eiser in de negatieve belangstelling van de Taliban staat. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag van eiser ongegrond is. Eiser komt ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.2 De minister legt aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken op.
Het standpunt van eiser over de afwijzing van zijn asielaanvraag en het oordeel van de rechtbank daarover
6. Eiser voert in beroep - kort gezegd - aan dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Taliban staat. De minister heeft geloofwaardig geacht dat eisers stiefvader vanwege zijn werkzaamheden voor de Afghaanse overheid problemen heeft met de Taliban. Ook heeft de minister geloofwaardig geacht dat de Taliban regelmatig bij zijn moeder en (half-)zussen aan de deur is geweest, het huis heeft doorzocht en naar hem heeft gevraagd. In het licht van deze omstandigheden voert eiser aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de Taliban niet op zoek is naar eiser.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister zijn standpunt dat eiser niet in de negatieve belangstelling van de Taliban staat onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank legt dat hierna uit.
Over de bedreigingen via derden
8. De minister heeft aan eiser tegengeworpen dat eisers vermoeden dat hij gezocht wordt door de Taliban slechts is gebaseerd op verklaringen van derden en dat eiser niet rechtstreeks is bedreigd door de Taliban.
9. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft uitgelegd hoe deze omstandigheid zich verhoudt tot de omstandigheid dat de minister geloofwaardig heeft geacht dat eiser direct na de machtsovername ondergedoken is geweest tot aan zijn vertrek uit Afghanistan. Deze omstandigheid geeft een op zich niet onaannemelijke verklaring voor het gegeven dat eiser niet rechtstreeks bedreigd is geweest door de Taliban.
Over de algemene informatie m.b.t. familieleden van voormalige ambtenaren
10. De minister heeft zich verder op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom eiser in de zienswijze heeft verwezen naar informatie op pagina 70 tot en met 74 van het Algemeen Ambtsbericht van juni 2023 over Afghanistan (hierna: het ambtsbericht). Om die reden heeft de minister deze verwijzing buiten beschouwing gelaten. Bovendien heeft de informatie geen betrekking op eiser als persoon, maar alleen op de algemene situatie in Afghanistan, aldus de minister.
11. De rechtbank stelt vast dat in de bedoelde passages onder meer staat dat Taliban- actoren actief op zoek gingen naar medewerkers van de voormalige regering en ook dat familieleden van voormalig veiligheidspersoneel of overheidswerknemers slachtoffer zijn van ondervragingen, mishandeling, geweld, executies en/of dat zij als drukmiddel worden gebruikt. Aangezien de minister geloofwaardig heeft geacht dat eiser een familielid is van een voormalig commandant van de politie en veiligheidsdienst, is het evident waarom eiser naar deze informatie heeft verwezen. De rechtbank oordeelt dat de minister deze informatie ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten met als enkele reden dat het om algemene informatie gaat.

Over eisers moeder en (half-)zussen

12. De minister heeft verder in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat uit de verklaringen die eiser tijdens het nader gehoor heeft afgelegd, blijkt dat zijn moeder en (half-)zussen nog probleemloos in Afghanistan wonen. Volgens de minister is het onduidelijk en niet logisch dat alleen eiser, als man, bij afwezigheid van zijn stiefvader verantwoordelijk wordt gehouden. De moeder en (half-)zussen van eiser zijn immers net zo goed familie en hebben net zoveel te maken met (het werk van) eisers stiefvader.
13. De rechtbank stelt voorop dat de minister het geloofwaardig heeft bevonden dat de Taliban heeft gevraagd naar eiser. Dat betekent op zichzelf al dat eiser in de negatieve belangstelling van de Taliban staat. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom de omstandigheid dat de Taliban geen wraak heeft genomen richting eisers moeder en (half-)zussen, afbreuk doet aan de vrees van eiser. De minister heeft in dit verband verwezen naar pagina 117 van het ambtsbericht. Daarin staat dat Talibanstrijders vrouwen niet mogen aanraken, maar dat zij in plaats daarvan wel andere repressiemiddelen richting vrouwen gebruiken waarbij geen fysiek contact nodig is. Ook komt het voor dat vrouwen worden geslagen of gearresteerd door vrouwelijke politieagenten van de Taliban. Hieruit blijkt volgens de minister dat ook vrouwen hardhandig worden aangepakt. Daarom valt niet in te zien dat de Taliban in het algemeen geen wraak neemt op vrouwen en dat deze organisatie specifiek de moeder en (half-)zussen van eiser ongemoeid heeft gelaten. De rechtbank stelt vast dat de informatie in het ambtsbericht op pagina 117 is geplaatst in paragraaf 3.2.2. onder het kopje “demonstraties” en dat deze informatie ziet op het optreden van de Taliban tegen (vrouwelijke) demonstranten. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom deze informatie ook van toepassing zou zijn op de situatie waarin eiser zich bevindt. Eiser heeft op zijn beurt verwezen naar pagina 99 van het EUAA-rapport Country Guidance: Afghanistan van januari 2023. Daarin staat dat volwassen mannen het meest frequente doelwit zijn van bloedvetes, dat er doorgaans wraak wordt genomen op de broers of andere directe mannelijke familieleden en dat vrouwen en kinderen doorgaans geen direct doelwit zijn van wraakmoorden in bloedvetes. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze informatie het standpunt van eiser, dat vrouwen doorgaans minder snel doelwit zijn van de Taliban, niet ondersteunt. Daarbij betrekt de rechtbank ook de door eiser in beroep aangehaalde passage op pagina 71-72 van het ambtsbericht. Hierin staat dat er grote willekeur bestond omtrent de vervolging door de Taliban van personen die voor de voormalige overheid werkten en dat sprake kon zijn van individuele acties en vereffening van oude rekeningen of persoonlijke vetes. Deze informatie acht de rechtbank relevant, gelet op de verklaringen van eiser dat er tijdens gevechten tussen zijn stiefvader en de Taliban aan beide kanten mannen zijn omgekomen - hetgeen de minister niet heeft betwist - en dat eiser heeft verklaard dat de Taliban daarom wraak op hem wil nemen.
14. In de aanvullende beroepsgronden van 26 augustus 2024 heeft eiser naar voren gebracht dat de situatie is veranderd. Hij heeft zijn moeder sinds 27 juni 2024 niet meer kunnen bereiken en vreest dat er mogelijk iets ernstigs aan de hand is. Ter onderbouwing hiervan heeft hij screenshots van contactpogingen via whatsapp met zijn moeder ingediend. Tijdens de eerste zitting heeft eiser toegelicht dat zijn in Nederland verblijvende oom heeft gebeld. Deze oom vertelde dat er mensen bij het huis van eisers moeder zijn gaan kijken, maar dat de moeder en (half-)zussen toen niet zijn aangetroffen. Ook heeft eiser toegelicht dat zijn in Afghanistan verblijvende oom geen contact meer wil met eiser en zijn stiefvader, omdat die oom vreest voor problemen. De minister heeft tijdens de eerste zitting het standpunt ingenomen dat eiser hiermee onvoldoende heeft onderbouwd dat er geen contact meer is tussen eiser en zijn moeder en wat daarvan de reden is. Er zou volgens de minister een onderbouwing moeten komen van de pogingen tot contact tussen eiser en zijn moeder die nog zijn ondernomen vanaf 20 juli 2024. Ook meent de minister dat er een verklaring moet komen van de in Nederland verblijvende oom en van de in Afghanistan verblijvende oom, alsmede een verklaring van de mensen in Afghanistan die bij het huis van moeder hebben gekeken. Na de zitting heeft eiser de volgende stukken ingediend: een verklaring van 29 augustus 2024 van [naam 1] (in Nederland verblijvende oom) en screenshots van zijn contactpogingen via whatsapp met eisers moeder en met [naam 2] (in Afghanistan verblijvende oom), een verklaring van 2 september 2024 van [naam 3] (stiefvader van eiser) en screenshots van contactpogingen via whatsapp van eiser met zijn moeder over de periode van 28 juni tot 2 september.
14.1.
De minister heeft zich in zijn schriftelijke reactie en tijdens de tweede zitting op het standpunt gesteld dat eiser op het moment van het indienen van de zienswijze al twee weken geen contact meer zou hebben gehad met zijn moeder. Volgens de minister valt niet in te zien waarom eiser dit niet al bij de zienswijze, maar pas in de aanvullende beroepsgronden heeft gemeld. Voor zover de minister daarmee heeft willen betogen dat eiser (mede) hierdoor niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen contact meer heeft met zijn moeder, volgt de rechtbank de minister daarin niet. Eiser heeft namelijk tijdens de tweede zitting uitgelegd dat de termijn voor het indienen van de zienswijze zeer kort was en dat hij zich ten tijde van de bespreking van de zienswijze met zijn gemachtigde nog niet realiseerde dat er helemaal geen contact meer mogelijk zou zijn met zijn moeder. Hij had namelijk wel vaker een tijdje geen contact. Pas toen het na diverse keren niet lukte om contact te leggen, kwam bij hem het besef dat dit contact niet meer mogelijk was. De minister heeft niet uitgelegd waarom dit geen bevredigende verklaring is voor het feit dat eiser de verbreking van dit contact pas in de beroepsfase heeft gemeld.
14.2.
De minister heeft verder tijdens de tweede zitting het standpunt ingenomen dat eiser met de aanvullende stukken onvoldoende heeft onderbouwd waarom zijn moeder niet op de oproepen reageert. De minister stelt dat er zonder nadere onderbouwing niet vanuit kan worden gegaan dat er iets ernstigs is gebeurd met moeder en (half-)zussen van eiser en dat zij slachtoffer zijn geworden van het handelen van de Taliban. Volgens de minister had er van de familieleden die zijn benaderd, diepgaander onderzoek mogen worden verwacht naar de reden waarom er geen contact meer is met de moeder en (half-)zussen van eiser. De rechtbank oordeelt dat dit standpunt van de minister onvoldoende gemotiveerd is. Het is namelijk onduidelijk hoe eiser de reden van de verbreking van het contact nog verder zou kunnen onderbouwen. In het licht van al hetgeen de minister geloofwaardig heeft bevonden, heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat er geen verband bestaat tussen de verdwijning van eisers moeder en (half-)zussen en het asielrelaas waarop eiser zich beroept. Dit geldt in het bijzonder voor de verklaring over de invallen van de Taliban op het adres van eisers moeder en (half-)zussen.
Over de onderduikperiode
15. In het bestreden besluit heeft de minister ook het standpunt ingenomen dat eiser gedurende de onderduikperiode binnen een straal van tien kilometer van zijn oorspronkelijke woonplaats verbleef. Indien de Taliban daadwerkelijk uit zou zijn op wraak, is het volgens de minister zeer onwaarschijnlijk dat de organisatie, met haar efficiënte inlichtingenstelsel, eiser niet gevonden zou hebben. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van de minister dat de Taliban beschikt over een efficiënt inlichtingenstelsel, niet is onderbouwd en daarmee onvoldoende is gemotiveerd. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de minister naar voren gebracht dat het gaat om een tribale samenleving, waarin de tamtam snel gaat. Ook deze stelling heeft de minister vervolgens niet onderbouwd. Bovendien acht de rechtbank in dit verband van belang dat eiser heeft verklaard dat het huis van zijn oom afgelegen lag.
Over het verblijf in het Westen
16. De minister heeft in het verweerschrift en tijdens de tweede zitting het standpunt ingenomen dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, niet alleen al om die reden een reëel risico lopen op ernstige schade als zij vrijwillig terugkeer naar Afghanistan. Volgens de minister moet eiser aan de hand van zijn persoonlijke feiten en omstandigheden aannemelijk maken dat hij wel te vrezen heeft. Daarin is eiser niet geslaagd, aldus de minister. Eiser heeft hiertegen ingebracht dat de minister geloofwaardig heeft geacht dat zijn vader een prominente rol had en dat eiser daarom bij terugkeer in Afghanistan niet onopgemerkt door het leven kan gaan. De rechtbank overweegt dat het standpunt van de minister over het verblijf in een westers land samenhangt met diens standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Taliban staat. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat dit standpunt van de minister ten aanzien van het persoonlijke asielrelaas van eiser motiveringsgebreken bevat. Het standpunt over het verblijf van eiser in een westers land kan daarom evenmin stand houden.
Over de toegedichte politieke overtuiging
17. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat sprake is van een toegedichte politieke overtuiging. Zijn stiefvader en diens vader hadden hoge functies binnen de Afghaanse overheid en voerden strijd tegen de Taliban. Bij terugkeer in Afghanistan zal van eiser worden gezegd dat hij ‘van de verkeerde kant’ is. De minister heeft het standpunt ingenomen dat er geen aanwijzingen voor zijn dat eiser een politieke overtuiging heeft of dat deze in Afghanistan aan hem wordt toegedicht. Dat eiser waardering heeft voor het werk van zijn stiefvader acht de minister daarvoor onvoldoende. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van de minister dat er geen aanwijzingen zijn voor een toegedichte politieke overtuiging, onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank betrekt daarbij de door eiser aangehaalde algemene informatie uit het ambtsbericht, als vermeld in rechtsoverweging 10 en 11.
Het standpunt van eiser over adequate opvang in Afghanistan en het oordeel van de rechtbank daarover
18. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden voor adequate opvang in Afghanistan. Dat eiser een telefoonnummer van zijn moeder heeft, is onvoldoende. In de aanvullende beroepsgronden heeft eiser aangevuld dat hij geen contact meer kan krijgen met zijn moeder en dat ook daarom onduidelijk is of er in Afghanistan nu wel adequate opvang voor hem is. De rechtbank stelt vast dat eiser na de eerste zitting bij de rechtbank meerderjarig is geworden. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State3 volgt dat op het moment dat een alleenstaande minderjarige vreemdeling meerderjarig is geworden, de minister niet langer is gehouden om te onderzoeken of adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is. Daarbij geldt evenwel dat de minister gedurende de minderjarigheid van de vreemdeling voortvarend aan dat onderzoek moet hebben gewerkt. Uit de genoemde rechtspraak volgt dat de enkele stelling van eiser dat de minister nader onderzoek moet doen naar adequate opvang niet meer opgaat, omdat hij meerderjarig is geworden. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens de tweede zitting, toen hij al meerderjarig was, niets meer naar voren heeft gebracht over de adequate opvang in relatie tot zijn meerderjarigheid. Ook heeft eiser niets meer aangedragen over de gevolgen voor de rechtmatigheid van het niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid en voor het terugkeerbesluit. Deze besluitonderdelen blijven daarom in stand.

Conclusie en gevolgen

19. De minister heeft de asielaanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit motiveringsgebreken bevat. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de asielaanvraag te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit zou niet leiden tot een efficiënte afdoening van de zaak.
19.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat de minister een nieuw besluit moet nemen en dat hij daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
19.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op een nadere zitting zonder tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 11 juli 2024;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 2.267,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2 Paragraaf A3/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3 Zie onder meer de uitspraak van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2670.