ECLI:NL:RBDHA:2025:12982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.17098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër met vrees voor geweld door familie en Al-Shabaab

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een Somaliër die vreesde voor geweld van zijn familie en de terreurgroep Al-Shabaab. Eiser had op 4 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie op 7 april 2025 afgewezen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 juni 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de minister aanwezig waren.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waarbij hij aanvoerde dat hij vanwege zijn afkomst en eerdere conflicten met Al-Shabaab niet veilig terug kan keren naar Somalië. De rechtbank concludeerde dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag terecht had gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat de vrees van eiser voor geweld niet aannemelijk was en dat hij niet onder de groep viel die systematisch blootgesteld wordt aan ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet kon aantonen dat hij bij terugkeer naar Somalië risico loopt op willekeurig geweld of dat hij individueel te vrezen heeft voor Al-Shabaab.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.17098
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Loth),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.P. Arts).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 20001. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 4 augustus 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 7 april 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep2, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser (via een Teams-verbinding) en de gemachtigde van de minister.
1. Vreemdelingenwet 2000
2 Zaak NL25.17099

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt dat hij de Somalische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1996. Hij behoort tot een minderheidsstam. In 2015 heeft hij [naam] leren kennen, die behoort tot een meerderheidsstam. [naam] is zwanger geraakt van eiser en toen de familie van [naam] hierachter is gekomen in juli 2015, hebben zij de familie van eiser aangevallen, hun huis in brand gestoken en de broer van eiser vermoord. In juni 2015 is eiser verder door Al-Shabaab benaderd en is hij gevraagd om voor hen te werken. Eiser heeft dit geweigerd. Verder is eiser in [plaats 1] , waar hij is opgegroeid, gediscrimineerd vanwege zijn stamafkomst. Eiser heeft Somalië in augustus 2015 verlaten. Bij terugkeer naar Somalië vreest eiser te worden vermoord door de familie van [naam] of door Al-Shabaab.

Het bestreden besluit

4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met de familie van [naam] ;
  • problemen met Al-Shabaab;
  • discriminatie vanwege Madhibaan afkomst.
5. De minister stelt zich op het standpunt dat de problemen met de familie van [naam] niet geloofwaardig zijn. De overige asielmotieven zijn volgens de minister wel geloofwaardig, maar leiden niet tot verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser heeft zijn vrees voor discriminatie vanwege zijn stamafkomst volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dan wel deze discriminatie is niet zodanig zwaarwegend dat dit tot Vluchtelingenschap leidt. Verder heeft de minister het standpunt ingenomen dat eiser niet valt onder de groep voor wie de minister systematische blootstelling aan ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM aanneemt op grond van paragraaf C7/30.4.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000. Eiser is namelijk afkomstig uit [plaats 1] en is later verhuisd naar [plaats 2] . Uit het Algemeen Ambtsbericht van maart 2025 over Somalië blijkt dat Al-Shabaab in deze gebieden niet aan de macht is en dat eiser hiernaartoe kan reizen zonder over land te moeten reizen waar Al-Shabaab wel de macht heeft of het gebied controleert. Eiser kan namelijk vliegen naar [plaats 3] , vervolgens per boot naar [plaats 4] reizen en kan daarna over land naar [plaats 1] of [plaats 2] reizen. Verder stelt de minister zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië risico loopt op willekeurig geweld dan wel dat hij individueel te vrezen heeft voor Al-Shabaab vanwege de eenmalige benadering door Al-Shabaab in juni 2015.

De beroepsgronden van eiser en het oordeel van de rechtbank daarover

6. Eiser voert aan dat hij afkomstig is uit Somalië, dat hij aantoonbaar conflicten heeft met Al-Shabaab en dat hij moeilijkheden heeft ondervonden vanwege zijn afkomst. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 augustus 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3175) en citeert hieruit een aantal passages die zien op de bewijslastverdeling en de samenwerkingsverplichting. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat dit een inleiding vormt op zijn beroepsgrond dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat de minister ten onrechte het standpunt heeft
ingenomen dat eiser probleemloos kan terugkeren naar zijn dorp. Eiser verwijst naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 12 november 2024, (ECLI:CE:ECHR:2024:1112JUD005639021). Hieruit blijkt dat het risico op schending van artikel 3 van het EVRM actueel moet worden afgewogen en geverifieerd moet worden met recente informatie. De minister gaat er op basis van het ambtsbericht van maart 2025 ten onrechte vanuit dat eiser per boot van [plaats 3] naar [plaats 3] kan reizen. Eiser wijst erop dat juist uit die recente informatie blijkt dat de boten niet op regelmatige basis vertrekken. Als eiser geen vervoer kan regelen, wordt hij met een onmogelijke opgave geconfronteerd. Eiser meent dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat het hem niet lukt om met de boot te reizen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat als de minister geen informatie heeft over hoe het verder moet als het eiser niet lukt om met de boot naar [plaats 3] te reizen, de minister dus uitgaat van gegevens die niet volledig zijn, aldus eiser.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser één beroepsgrond aan de rechtbank heeft voorgelegd, die ziet op het vervoer met de boot als eiser terug moet keren. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. In paragraaf 2.3.6. van het ambtsbericht van maart 2025 staat dat in de huidige verslagperiode verschillende bronnen het bestaan van een soort publieke lijnverbinding tussen [plaats 3] en [plaats 3] niet konden bevestigen. Verder staat er dat volgens twee vertrouwelijke bronnen wel onregelmatig (vissers)boten voeren tussen [plaats 3] en [plaats 3] en dat men op individuele basis moest onderhandelen om mee te kunnen reizen. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat uit deze informatie blijkt dat eiser per boot naar [plaats 3] kan reizen. Anders dan eiser heeft gesteld, strekt de motiveringsplicht van de minister niet zo ver dat de minister moet motiveren wat het alternatief is voor eiser als het hem in de praktijk op individuele basis niet lukt om te regelen dat hij per boot naar [plaats 3] kan reizen. De grond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krijgt. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 juli 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.