ECLI:NL:RBDHA:2025:12984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
09/246968-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde opzetverkrachting door ex-partner met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-partner meermalen heeft verkracht. De verdachte heeft de vrouw in haar eigen woning gedwongen tot seksuele handelingen, ondanks haar duidelijke verzet en het feit dat zij geen toestemming gaf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouw stevig heeft vastgepakt, haar benen omhoog heeft geduwd en zijn hand over haar neus en mond heeft gelegd, waardoor zij in ademnood kwam. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor middelengebruik. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die het slachtoffer is van de verkrachting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde opzetverkrachting, waarbij de opzetverkrachting werd voorafgegaan door dwang en geweld. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door forensisch bewijs en getuigenverklaringen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/246968-24
Datum uitspraak: 13 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1991 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 november 2024, 29 januari 2025 (alle pro forma) en 29 april 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Briejer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.H. van Dijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 30 juli 2024 te [plaats 2] , althans in
Nederland, met een persoon, te weten [aangeefster]
een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het meermalen althans eenmaal brengen en/of heen en weer bewegen van zijn,
verdachtes, penis en/of vingers en/of tong in de vagina van die [aangeefster] en/of
- het brengen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond
van die [aangeefster]
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak
en welke opzetverkrachting werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd
door dwang, geweld en/of bedreiging, door
- zijn armen stevig om die [aangeefster] heen te slaan en/of die [aangeefster] stevig
vast te pakken en/of
- de benen van die [aangeefster] met kracht omhoog en/of opzij te duwen en/of
- ( met kracht) in het (dij)been van die [aangeefster] te knijpen en/of
- zijn hand over de neus en/of mond van die [aangeefster] te leggen en/of te
houden en/of (daarbij) op dwingende toon te zeggen "ik wil je niet horen" althans
woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( hardhanding) de kaak van die [aangeefster] vast te pakken en/of te houden en/of
op dwingende toon te zeggen "verder open, verder open, tong naar buiten" en/of
- ( hardhandig) aan de haren van die [aangeefster] te trekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland
met een persoon, te weten [aangeefster]
een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het meermalen althans eenmaal brengen en/of heen en weer bewegen van zijn,
verdachtes, penis en/of vingers en/of tong in de vagina van die [aangeefster] en/of
- het brengen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond
van die [aangeefster]
terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die
[aangeefster] daartoe de wil ontbrak;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2024 tot en met 16 juni 2024 te [plaats 2] ,
althans in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- onverhoeds en/of
- door te zeggen "je moet hem nu nemen, je hebt niets te willen", althans woorden
van gelijke dreigende en/of dwingende aard en/of strekking en/of
- door voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale uitingen van verzet van
[aangeefster] en/of
- door [aangeefster] vast te houden en/of zijn, verdachtes, penis met kracht
in haar vagina te duwen en/of
- door te zeggen dat die [aangeefster] niet mocht schreeuwen en/of huilen en/of
dat wanneer zij dat wel zou doen, hij, verdachte, zijn hand weer voor haar neus
en/of mond zou houden en/of haar de adem zou benemen,
[aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] ,
te weten het brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn,
verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster]

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de verdachte nooit het opzet heeft gehad om aangeefster te verkrachten en ook niet heeft geweten dat bij aangeefster hiertoe de wil ontbrak. Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegd heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij de verdachte, gelet op zijn verklaring en het ontbreken van de duidelijk waarneembare signalen van aangeefster dat bij haar de wil tot seksueel contact ontbrak, geen sprake was van een ernstige reden om te vermoeden dat bij aangeefster de wil tot seksueel contact ontbrak.
Met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bewijs voor dwang en geweld ontbreekt en dat het dossier niet het nodige (steun)bewijs bevat voor de verklaring van aangeefster.
Op specifieke standpunten wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.3.
Vrijspraak feit 2
Met de raadsman en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Juridisch kader
Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval.
In verkrachtingszaken doet zich vaak de situatie voor dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de gewraakte seksuele handelingen: de aangeefster en de vermeende dader. Ook in deze zaak is dat het geval. Op grond van artikel 342 lid 2 Sv is, zoals hiervoor uiteen is gezet, de enkele verklaring van de aangeefster onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van de aangeefster voldoende wettig bewijs kan opleveren. Voor het steunbewijs geldt wel dat het in een niet te ver verwijderd verband van het ten laste gelegde mag staan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster onvoldoende steun vindt in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Deze overige bewijsmiddelen zijn alle afkomstig uit één en dezelfde bron, namelijk aangeefster, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024242620, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 155).
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 30 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 29-36):
Aangever
Achternaam : [aangeefster]
Voornamen : [aangeefster]
Adres : [woonplaats 2]
V: Kun je vanaf het begin vertellen wat er is gebeurd?
A: Mijn ex waar het om gaat is [verdachte] .
Vanochtend, dinsdag 30 juli 2024 om half 7 stond [verdachte] ineens bij mijn aan de voordeur. Ik liet [verdachte] binnen. Toen vroeg hij: "mag ik een knuffel aan jou?" Ik zei 'nee. Ik wil geen knuffel'. Hij zei: 'doe normaal'. Ik zei: 'ik wil het niet'. Ik had er weinig op in te brengen. Op dat moment legde [verdachte] me op bed. Hij pakte me stevig vast en trok eerst zijn broek naar beneden voordat hij op mij ging liggen. Hij duwde mijn benen omhoog, hij deed me pijn. Hij begon in mijn dijbeen te knijpen. [verdachte] dwong mij zijn piemel in zijn mond te nemen. Ik moest mijn mond verder open doen en mijn tong uitsteken. Ik zei: ' het gaat niet, het doet pijn'. Ik heb [verdachte] toen moeten pijpen, ik had niet veel keuze. [verdachte] haalde zelf zijn piemel in en uit mijn mond. Toen ik [verdachte] moest pijpen ging [verdachte] over me heen buigen. Hij probeerde mij toen vaginaal te likken. Dit waren twee likjes want het lukte niet omdat ik zo aan het tegenstribbelen was. Ik probeerde [verdachte] weg te duwen, probeerde mezelf weg te draaien en in zijn piemel te bijten. Het was blijkbaar niet hard genoeg want het had geen effect.
[verdachte] legde mij hierna weer op het bed. Ik lag toen op mijn rug met mijn hoofd op het kussen. [verdachte] ging hierna met zijn piemel in mij vagina. Hij deed dat heel hard en hij pakte me heel stevig beet. Dit duurde totdat hij klaarkwam in mij. Ik dacht laat het maar klaar zijn. Ik kleedde me hierna snel aan. Ik wilde van hem weg lopen. [verdachte] legde me toen weer op bed. [verdachte] trok toen mijn rok omhoog. Hij deed mijn
string aan de kant. En begon nog een keer. Hij ging toen met zijn piemel weer in mijn vagina. Ik had al zo veel pijn van de eerste keer dat ik zei: 'het doet zo veel pijn, doe dit niet.'. Toen ik zei dat ik het niet wilde en dat hij dat niet moest doen, zei [verdachte] dat hij me niet wilde horen. Toen deed hij weer zijn hand op mijn neus en mond. Ik raakte in paniek omdat ik geen lucht kreeg. Ik zei: 'ik wil dit niet, straks ben ik er niet meer. Ik kan zo niet ademen, maak het snel af ik heb pijn ik wil dit niet'. Toen is [verdachte] weer in mij klaargekomen.
V: Gaat dat dan, dat hij zijn piemel er in duwt?
A: Hij pakt mijn kaak vast. Ik probeerde dicht te doen maar hij zei: "verder open,
verder open, tong naar buiten."
V: Hoe lag je daarna, op dat moment?
A: Op mijn rug met mijn hoofd op het kussen. Hij trok mij aan mijn haren mij naar
achter op het kussen.
V: Hoe lukte het hem om met zijn piemel in je vagina te komen?
A: Hij ging heel hard in me en duwde door. Hij duwde mijn benen heel hard opzij en bracht deze in een positie. Hij duwde ze of opzij of omhoog waardoor het voor hem makkelijker was om naar binnen te gaan.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 45-46):
Toen ik, verbalisant [verbalisant 1] , op 30 juli 2024 samen met verbalisant [verbalisant 2] in de woning van [aangeefster] aankwam te [plaats 2] zag ik dat [aangeefster] telefonisch in gesprek was. [aangeefster] was emotioneel, dit bleek uit het feit dat ze betraande ogen had en aan haar manier van praten.
[aangeefster] vertelde ons dat [verdachte] haar armen dwingend boven haar hoofd had gehouden terwijl hij haar penetreerde. Toen zij dit vertelde strekte zij haar beide armen boven haar hoofd. Ook vertelde zij dat [verdachte] zijn hand over haar mond had gehouden zodat zij bijna geen adem kon halen en dat ze hier bang van was geworden. Toen zij dit zei zag ik de schrik in haar ogen.
Ik zag een pluk donkerblond haar op het kussensloop liggen en toen [aangeefster] mij daarnaar zag kijken zei zij "hij heeft mij ook nog aan mijn haar getrokken". Toen ik haar vroeg of hij haar nog meer pijn had gedaan vertelde zij mij dat hij haar keihard bij haar heup en bovenbeen had gegrepen. Ze wees de plekken ook aan.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 48-50):
Op 30 juli werd ik verbalisant [verbalisant 2] telefonisch benaderd door [aangeefster] . Ik verbalisant [verbalisant 2] hoorde [aangeefster] hevig overstuur, snikkend en huilend tegen mij zeggen, " [verbalisant 2] het is gebeurd, hij heeft mij weer verkracht. Op 30 juli 2024 betrad ik verbalisant [verbalisant 2] de woning te [plaats 2] . Ik zag dat [aangeefster] emotioneel was. [aangeefster] huilde en ik verbalisant [verbalisant 2] zag tranen onder haar waterige ogen. Op het moment dat [aangeefster] ons verbalisanten in de woning zag, slaakte ze een zucht van opluchting.
4. Het geschrift, te weten Forensisch Medische Letselrapportage d.d. 5 augustus 2024, inclusief bijlagen, voor zover inhoudende (p. 138-147):
betreffende:
[aangeefster]
Bij top-teen onderzoek werden de volgende letsels aangetroffen:
Linker arm:
Ter hoogte van de elleboog aan de buitenzijde een rondvomrige redelijk scherp begrensde paarsgroene huidverkleuring met een diameter van 1-1,5 centimeter.
Genitaalgebied:
Aan de onderzijde van de vagina, lopende in lengterichting tot en met de zogenaamde 'Fourchette' regio (locatie alwaar de kleine schaamlippen samenkomen) meerdere streepvormige grilligel oppervlakkige huidbeschadigingen, soms 1 millimeter wijkend met zichtbaar enig bloedverlies. Lengte minimaal 1 centimeter.
Binnen het gebied geduid tussen '05.00 en 07.00' werden minimaal 5 eenzelfde, enigszins parallel lopende letsels gezien.
Voorts werd aan de binnenzijde van de rechter kleine schaamlip een scherp begrensde rondvormige grijsbruine huidverkleuring gezien, diameter ongeveer 3 millimeter. Dee verkleuring werd door betrokkene het herkend, derhalve valt niet uit te sluiten dat dit mogelijk een bloeduitstorting betreft.
Aan de voorzijde van het rechter bovenbeen, ongeveer 10 cm boven de knie een matig scherp begrensde groenblauwe huidverkleuring met een diameter van 1 centimeter.
De beschreven letsels betreffen bloeduitstortingen en/of scheurwonden.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 april 2025, voor zover inhoudende:
U, oudste rechter, toont mij de foto op pagina 102 en vraagt mij hoe dit letsel bij aangeefster is ontstaan. Ik ontken niet dat ik mijn hand op haar mond heb gezet, achteraf gezien misschien iets te hard.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (gekwalificeerde) opzetverkrachting, althans schuldverkrachting van aangeefster.
Van opzetverkrachting is sprake als de verdachte met een ander seksuele handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, terwijl hij
– al dan niet in voorwaardelijke zin – wist dat bij de ander de wil daartoe ontbrak. Van wetenschap van een ontbrekende wil bij de ander is in het algemeen sprake als de ander met duidelijke verbale of non-verbale signalen te kennen heeft gegeven het seksuele contact niet op prijs te stellen en de verdachte het contact toch heeft voortgezet. Van gekwalificeerde opzetverkrachting is sprake als de opzetverkrachting werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging.
In onderhavige zaak staat niet ter discussie dat de verdachte en aangeefster seks met elkaar hebben gehad. Wel staat ter discussie of de seks plaatsvond tegen de wil van aangeefster en of de verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat bij haar de wil ontbrak.
De rechtbank overweegt dat aangeefster consistent heeft verklaard en dat haar verklaringen specifieke uitingen en gedragingen bevatten en tevens gedetailleerd zijn. Ook komt haar verklaring de rechtbank authentiek voor. Bovendien wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door andere bewijsmiddelen.
In de eerste plaats wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] die na de (opzet)verkrachting op 30 juli 2024 door aangeefster is gebeld en later in de woning ter plaatse was. Verbalisant [verbalisant 2] hoorde aangeefster hevig overstuur, snikkend en huilend tegen hem zeggen dat hij (de rechtbank begrijpt: de verdachte) haar weer had verkracht. Verbalisant [verbalisant 1] neemt kort na het incident in de woning van aangeefster waar dat aangeefster emotioneel was en betraande ogen had. Als de verbalisant met aangeefster naar de slaapkamer van aangeefster loopt, treft de verbalisant een pluk donkerblond haar op de kussensloop aan, waarna aangeefster verklaard dat de verdachte haar aan haar haren heeft getrokken.
Voorts wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de bevindingen van forensisch arts [naam] , die op 5 augustus 2024 heeft geconstateerd dat zich op de linkerarm, het rechter bovenbeen, aan de onderzijde van de vagina en aan de binnenzijde van de rechter kleine schaamlip letsel bevonden. De letsels betroffen bloeduitstortingen en/of scheurwonden. De plaatsen van de uitwendige letsels komen overeen met wat aangeefster heeft verklaard over waar verdachte haar stevig heeft beetgepakt. De genitale letsels duiden naar het oordeel van de rechtbank op ruwe seksuele handelingen, zoals aangeefster eveneens verklaart dat die plaats hebben gevonden.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 29 april 2025, in reactie op het tonen van een foto waarop letsel aan de binnenkant van de lip van aangeefster te zien is, verklaard dat hij, achteraf gezien misschien te hard, zijn hand op de mond van aangeefster heeft geplaatst. Ook dit ondersteunt de verklaring van aangeefster.
Al het voorgaande in aanmerking genomen acht de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar en gaat zij uit van de inhoud van die verklaring. Op grond van die verklaring acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op 30 juli 2024 tweemaal seks met aangeefster heeft gehad, terwijl hij wist dat zij dat niet wilde en dat deze seks werd voorafgegaan en vergezeld door dwang en geweld.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan opzetverkrachting.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 30 juli 2024 te [plaats 2] ,
met een persoon, te weten [aangeefster]
seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het meermalen brengen en heen en weer bewegen van
zijn, verdachtes, penis en tong in de vagina van die [aangeefster] en
- het brengen en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de
mond van die [aangeefster]
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak
en welke opzetverkrachting werd voorafgegaan door, vergezeld van en
gevolgd door dwang, geweld, door
- zijn armen stevig om die [aangeefster] heen te slaan en die
[aangeefster] stevig vast te pakken en
- de benen van die [aangeefster] met kracht omhoog en/of opzij te duwen
en
- ( met kracht) in het (dij)been van die [aangeefster] te knijpen en
- zijn hand over de neus en mond van die [aangeefster] te leggen en/of te
houden en
- (
hardhandig) de kaak van die [aangeefster] vast te pakken en/of te
houden en op dwingende toon te zeggen "verder open, verder open, tong
naar buiten" en
- ( hardhandig) aan de haren van die [aangeefster] te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een straf waarvan het onvoorwaardelijk deel niet uitgaat boven de 9 maanden die de verdachte nu reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan gekwalificeerde opzetverkrachting van zijn ex-partner. Het slachtoffer is in haar eigen woning, een plek waar zij zich bij uitstek prettig en veilig zou moeten voelen, door de verdachte, haar ex-partner, een persoon die zij ooit vertrouwde en liefhad, twee keer verkracht. Het slachtoffer heeft aan de verdachte duidelijk gemaakt dat zij geen seks wilde en toch heeft de verdachte het slachtoffer stevig vast gepakt, op bed gelegd, haar benen omhoog geduwd, zijn hand over de neus en mond van het slachtoffer gedaan en tegen haar wil in, seksuele handelingen bij haar verricht. Door zo te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verkrachting is een ernstig strafbaar feit en slachtoffers van verkrachting kunnen langdurig psychische problematiek ondervinden. Uit de slachtofferverklaring is ook indringend gebleken dat het slachtoffer in deze zaak de gevolgen van wat haar is overkomen nog dagelijks ervaart. Dat verdachte zich niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer, maar alleen gericht was op zijn eigen behoefte om seks te hebben, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in 2024 is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige en hier voor in een proeftijd loopt.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 7 november 2024, 2 januari 2025 en 11 maart 2025, waaruit volgt dat er aanwijzingen zijn voor middelenproblematiek (alcohol, cannabis en cocaïne). Het risico op recidive kan niet worden ingeschat. De reclassering acht bij veroordeling van de verdachte de volgende voorwaarden geïndiceerd: een meldplicht, gedragsinterventie middelengebruik, ambulante behandeling, een contact- en locatieverbod en middelencontrole.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7. De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel
[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 8.578,91, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.078,91 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleite vrijspraak primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering, voor zover dit ziet op de gemaakte reis- en parkeerkosten dient te worden afgewezen en dat de immateriële schade tenminste dient te worden gehalveerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, met uitzondering van de post ‘
onkosten getuigenverhoor bij de rechter-commissaris’, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 1.055,72. De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘
onkosten getuigenverhoor bij de rechter-commissaris’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 6.055,72, bestaande uit € 1.055,72 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 30 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.055,72, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangeefster] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 243 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
gekwalificeerde opzetverkrachting, meermalen gepleegd:
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
en
- actief deelneemt aan een gedragsinterventie die gericht is op verslaving en
middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
en
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke ambulante instelling voor
forensische GGZ, te bepalen door de reclassering, en werkt mee aan diagnostisch onderzoek, indien deze instelling in overleg met de reclassering dit noodzakelijk acht ten behoeve van de behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de
zorgverlener dat nodig vindt;
en
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [aangeefster] , geboren op [geboortedatum 2] 1989, behoudens voor zover nodig voor de uitvoering van een omgangsregeling ten aanzien van het gezamenlijke kind, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
en
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs (cocaïne) om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 6.055,72 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 30 juli 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangeefster] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 6.055,72, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [aangeefster] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 66 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Nederhoed, voorzitter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
in tegenwoordigheid van V. Grampon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2025.