ECLI:NL:RBDHA:2025:12988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.1267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres, een Marokkaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres had de aanvraag ingediend om bij een familielid te verblijven. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 11 december 2023 afgewezen, waarna eiseres bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar werd op 24 december 2024 afgewezen, wat leidde tot het indienen van een beroep door eiseres.

De rechtbank heeft geoordeeld dat een zitting niet nodig was en partijen toestemming heeft gevraagd om de zitting achterwege te laten. In de beoordeling van de zaak concludeert de rechtbank dat het beroep gegrond is. Eiseres heeft aangevoerd dat de afwijzing van haar aanvraag in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 15 juli 2024, waarin werd geoordeeld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat het gemaakte onderscheid naar nationaliteit gerechtvaardigd is.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 907,00, en moet het griffierecht van € 194,- worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.1267
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. J.M. Walther),

en

de Minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres.
1.1.
Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’.
1.2.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 11 december 2023 afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit van 24 december 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.5.
De rechtbank heeft partijen voorgehouden dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft partijen gevraagd of zij toestemming geven om een zitting achterwege te laten.1 Partijen hebben deze toestemming gegeven.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres gegrond is. Eiseres heeft namelijk - kort gezegd - aangevoerd dat de minister haar aanvraag ten onrechte heeft afgewezen omdat zij niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste, nu dit vereiste in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM2 en artikel 7, tweede lid, van de
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Gezinsherenigingsrichtlijn3. In de uitspraak van 15 juli 20244 heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat deze beroepsgrond slaagt. Dat betekent dat de minister ook in de zaak van eiseres onvoldoende heeft gemotiveerd dat het gemaakte onderscheid naar nationaliteit gerechtvaardigd is en dat het stellen van de inburgeringsplicht personen niet selecteert. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit alleen al hierom slaagt, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de overige beroepsgronden van eiseres.

Conclusie en gevolgen

3. Omdat het beroep gegrond is, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen reden om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De minister moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
4. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 194,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
3 Richtlijn 2003/86/EG.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 mei 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.