ECLI:NL:RBDHA:2025:13002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.28499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat de openbare orde de maatregel vorderde vanwege het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt.

Tijdens de zitting op 7 juli 2025 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden voor de maatregel niet heeft betwist en dat deze gronden feitelijk juist zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat er zicht op uitzetting naar Marokko is, ondanks de argumenten van de eiser dat hij zich coöperatief heeft opgesteld en dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn zou zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en heeft het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.28499
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: M. Volker).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2002] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel
van bewaring kunnen dragen, zodat daarmee het risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven.
Zicht op uitzetting
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. Eiser stelt dat hij zich coöperatief heeft opgesteld. Zo heeft hij een nationaliteitsverklaring ingevuld en heeft hij zijn persoonsgegevens overlegd. Eiser is op minderjarige leeftijd naar Europa gekomen en heeft nooit een Marokkaans paspoort gehad. Hierdoor is de kans klein dat de Marokkaanse autoriteiten hem een laissez passer (lp) zullen verstrekken.
5. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn is. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269), 8 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3033) en 27 januari
2025 (ECLI:NL:RVS:2025:219). Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister de rechtbank geïnformeerd dat op 7 juli 2025 een lp aanvraag aan de Marokkaanse autoriteiten is verzonden. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten hebben aangegeven dat zij geen lp zullen verstrekken. Daarnaast rust op eiser de verplichting om zijn actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting te verlenen. In het proces-verbaal van gehoor heeft eiser aangegeven niet vrijwillig terug te willen keren naar Marokko. In hetgeen eiser aanvoert ziet de rechtbank thans geen grond om aan te nemen dat de Marokkaanse autoriteiten geen lp zullen verstrekken in het geval dat eiser zijn volledige en actieve medewerking verleent. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juli 2025

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.