ECLI:NL:RBDHA:2025:13008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.28674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Turkse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 28 juni 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit en nationaliteit van de eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 7 juli 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, waaronder de stelling dat hij in strafdetentie zat op het moment dat het terugkeerbesluit werd gegeven, waardoor hij niet in staat was om Nederland vrijwillig te verlaten. Eiser betwistte ook dat hij niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was en dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware gronden voor de maatregel feitelijk juist zijn en dat er geen aanleiding was om een lichter middel toe te passen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 juli 2025, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.28674
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: M. Volker).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. den Hengst. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1999] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser betwist de zware gronden 3c, 3d, 3h en 3i. Ten aanzien van zware grond 3c voet eiser aan dat hij in strafdetentie zat toen hij het terugkeerbesluit kreeg en aansluitend op de strafdetentie werd eiser in vreemdelingenbewaring geplaatst. Hierdoor was het voor hem niet mogelijk om Nederland uit eigen beweging te verlaten. Ten aanzien van zware grond 3d voert eiser aan dat, zolang hij in detentie zit, het voor hem niet mogelijk is om aan identiteitsdocumenten te komen voor het vaststellen van zijn nationaliteit en identiteit. Ten aanzien van zware grond 3h voert eiser aan dat hij beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod heeft ingesteld en dat dit dus nog niet in rechte vaststaat. Ten aanzien van zware grond 3i voert eiser aan dat deze grond hem niet kan worden tegengeworpen, omdat hij asiel heeft aangevraagd.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling¹ volgt dat verweerder bij de
zware gronden 3c en 3d kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat en waarom deze zware gronden zich feitelijk voordoen. Dat eiser in detentie zat toen hij het terugkeerbesluit ontving, maakt niet dat eiser feitelijk niet uit eigen beweging Nederland heeft verlaten. Ook volgt de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet dat eiser in detentie niet in staat zou zijn om documenten te verzamelen om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen. De zware gronden 3c en 3d zijn feitelijk juist. De rechtbank stelt vast dat zware grond 3a en de lichte gronden niet zijn betwist. Samen zijn deze gronden voldoende om de maatregel te dragen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de overige gronden behoeft daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan een lichter middel. Eiser wil zijn asielaanvraag in vrijheid afwachten, omdat het zijn eerste asielaanvraag is.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daarnaast heeft eiser tijdens zijn vertrekgesprek van 19 juni 2025 aangegeven dat hij niet meewerkend is aan zijn terugkeer naar Turkije. In de maatregel heeft de minister terecht overwogen dat het onwaarschijnlijk is dat een lichter middel eiser zal motiveren
1. Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
vrijwillig terug te keren naar Turkije. Het feit dat eisers asielvraag zijn eerste asielaanvraag is, maakt dit niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juli 2025

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.