ECLI:NL:RBDHA:2025:13037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
NL24.36695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanvullend terugkeerbesluit; rechtbank onbevoegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een aanvullend terugkeerbesluit dat aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Het aanvullend terugkeerbesluit, dat op 8 september 2024 was genomen, stelde dat de terugkeerinspanningen van de Nederlandse overheid zich zouden richten op Zimbabwe. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Agayev, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 juli 2025 was de verweerder niet aanwezig, maar had wel een bericht van verhindering gestuurd.

De rechtbank heeft ambtshalve de vraag onderzocht of het aanvullend terugkeerbesluit een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het aanvullend terugkeerbesluit geen rechtsgevolgen in het leven roept die niet al eerder waren ontstaan, aangezien er al een eerder besluit was dat de terugkeer naar Zimbabwe vaststelde. Dit eerdere besluit, dat op 2 november 2017 was genomen, had al vastgesteld dat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat hij binnen vier weken Nederland diende te verlaten. De rechtbank oordeelt dat het aanvullend terugkeerbesluit ten overvloede is genomen en daarom niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.

Hierdoor verklaart de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de beroepsgronden die eiser tegen het besluit heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36695

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd, waarin staat vermeld dat de terugkeerinspanningen van de Nederlandse overheid zich zullen richten op het land Zimbabwe.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het aanvullend terugkeerbesluit een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.1.
Een terugkeerbesluit is de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld (artikel 3, aanhef en vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1155) overwogen dat uit punt 115 van het arrest van het Hof van Justitie (Hof) van 14 mei 2020, FMS e.a., ECLI:EU:C:2020:367 en de weergave daarvan door het Hof in zijn arrest van 24 februari 2021, M e.a., ECLI:EU:C:2021:127, punt 39, volgt dat in een terugkeerbesluit daarnaast moet worden vermeld naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. Het is in dat kader niet zonder meer vereist dat in het terugkeerbesluit een uitdrukkelijke opdracht aan de vreemdeling wordt opgenomen om naar een derde land te vertrekken. Voldoende is dat op basis van de motivering van het terugkeerbesluit voor de vreemdeling duidelijk is naar welk derde land hij dient terug te keren, of als hij niet aan zijn vertrekplicht voldoet, naar welk land hij door verweerder kan worden uitgezet.
1.2.
Op 2 november 2017 is eisers asielaanvraag afgewezen. In dit besluit is vastgesteld dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken dient te verlaten. In het besluit is niet expliciet een land van terugkeer genoemd. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de motivering van dit besluit er bij eiser evenwel geen onduidelijkheid heeft kunnen bestaan over het land waarnaar hij zou moeten terugkeren. In het besluit is namelijk opgenomen dat eiser de Zimbabwaanse nationaliteit heeft en verder is uitvoerig beoordeeld en gemotiveerd waarom eisers gestelde problemen in Zimbabwe niet geloofwaardig worden geacht. De motivering van het besluit maakt aldus voldoende duidelijk dat verweerder van eiser verwacht dat hij terugkeert naar Zimbabwe.
1.3.
Gelet op het voorgaande voldoet het besluit van 2 november 2017 aan de vereisten die aan een terugkeerbesluit worden gesteld. Nu de gemachtigde van eiser op de zitting heeft bevestigd dat eiser na de uitreiking van dit terugkeerbesluit de Europese Unie niet heeft verlaten, is het besluit nog steeds van kracht. Dit betekent dat verweerder het aanvullend terugkeerbesluit van 8 september 2024 ten overvloede heeft genomen. Het aanvullend terugkeerbesluit roept geen rechtsgevolgen in het leven die niet al eerder waren ontstaan en is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld.
1.4.
De rechtbank is daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep gericht tegen het aanvullend terugkeerbesluit. Dit brengt mee dat de rechtbank niet toe komt aan een beoordeling van de beroepsgronden die eiser tegen het aanvullend terugkeerbesluit heeft aangevoerd.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.