In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon, was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was opgelegd op 22 januari 2025 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht op uitzetting naar zowel Marokko als Algerije aanwezig is, en dat de minister regelmatig contact heeft met de autoriteiten van deze landen over de afgifte van een laissez passer voor de uitzetting van eiser. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de uitzetting niet mogelijk zou zijn. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.