ECLI:NL:RBDHA:2025:13120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
NL25.25700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister heeft deze niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 24 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser heeft aangevoerd dat zijn psychische klachten niet voldoende zijn meegenomen in de besluitvorming, maar de rechtbank oordeelt dat het voornemen van de minister voldoende is gemotiveerd en dat er geen reden is om de asielaanvraag aan zich te trekken. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de aanvraag te behandelen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door rechter J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 16 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.25700
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser, Z. Gharbaou als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit waarmee de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit waarmee de aanvraag niet in behandeling is genomen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bondsrepubliek Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Bondsrepubliek Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Standaard voornemen
5. Eiser voert aan dat hij in zijn belangen is geschaad omdat de minister gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen. Omdat sprake is van psychische klachten - eiser hoort stemmen en heeft suïcidale gedachten - kan de minister niet volstaan met een standaard voornemen en dient hij de omstandigheden die door eiser zijn aangevoerd voor de stelling dat een overdracht niet plaats kan vinden, uitdrukkelijk te bespreken. Door dit na te laten is de besluitvorming onzorgvuldig tot stand gekomen. Dit te meer nu eiser geen correcties en aanvullingen op zijn gehoor heeft kunnen indienen als gevolg van zijn psychische klachten. Volgens eiser dient het bestreden besluit daarom vernietigd te worden. Eiser verwijst hierbij naar de Afdelingsuitspraak van 23 november 20232 en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2024.
6. De rechtbank overweegt dat het voornemen een voorbereidingshandeling is, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Het enkele feit dat niet alle verklaringen van de vreemdeling tijdens het aanmeldgehoor kenbaar zijn betrokken bij het voornemen kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Wanneer in het voornemen voldoende duidelijk uiteen is gezet op grond van welke redenen (in dit geval) Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, waarom er geen reden is om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo de aanvraag aan zich te trekken en wanneer alle voor het standpunt dragende overwegingen zijn opgenomen, is dit voldoende. 2 Vervolgens wordt eiser in de gelegenheid gesteld om in zijn zienswijze hierop te reageren. In het besluit dient de minister vervolgens in te gaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid.
7. Naar het oordeel van rechtbank voldoet het voornemen aan het voorgaande nu daarin is ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. In het voornemen is verwezen naar de verklaringen van eiser en is beoordeeld dat die niet leiden tot de conclusie dat sprake is van structurele tekortkomingen. Ook is erop gewezen dat niet is gebleken dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor artikel 17, eerste lid, van de Dvo toegepast zou moeten worden. De rechtbank ziet in de door eiser genoemde, ongepubliceerde, uitspraak van zittingsplaats Amsterdam geen aanleiding om daar anders over te oordelen. De rechtbank ziet in het onderhavige voornemen dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig zou zijn tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en C.K. Arrest

8. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. Hiertoe voert eiser aan dat zijn medische omstandigheden niet voldoende serieus worden genomen door de minister. Deze omstandigheden kunnen relevant zijn als deze zouden verergeren bij een overdracht of als de behandeling van eiser zijn asielvraag in Nederland in het belang zou zijn van zijn medische gezondheid. De minister heeft dit ten onrechte niet beoordeeld in het bestreden besluit. Ter zitting verklaart eiser dat hij hiermee een beroep doet op het arrest C.K.3 en stelt daarmee dat een overdracht aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheid zal hebben.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat overdracht van een vreemdeling achterwege dient te blijven indien de overdracht tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou leiden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. Uit de Werkinstructie 2021/3 volgt dat de vreemdeling, in geval van suïcidedreiging, objectieve medische stukken van een behandelaar dient te overleggen die aantonen dat de behandelaar het risico dat een vreemdeling suïcide zal plegen als gevolg van de overdracht als reëel inschat.
10. De rechtbank is van oordeel dat uit de in de zienswijze overlegde medische stukken blijkt dat eiser last heeft van psychische problemen, zoals verslaving, suïcidale gedachten en angsten. Eiser gebruikt hiervoor diazepam, rivotril en pregabaline. Verder blijkt uit de medische stukken niet dat ten aanzien van eiser een medische diagnose is gesteld en evenmin dat hij op dit moment onder medische behandeling staat. De stukken bevatten in verband met eisers suïcidale gedachten ook geen risico inschatting van een medisch behandelaar dat een suïcidepoging reëel is als gevolg van de voorgenomen overdracht. Ook blijkt uit de stukken niet dat de voorgenomen overdracht onomkeerbare negatieve gevolgen zal hebben voor eiser zijn gezondheidstoestand. Eiser heeft ter zitting ook verklaard dat niet alleen Duitsland hem niet kan beschermen, maar ook dat Nederland dit niet kan. Eiser heeft dus - gezien dit alles - naar het oordeel van de rechtbank geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat de voorgenomen overdracht voor een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid zou zorgen. De minister heeft de risico’s niet hoeven beoordelen en de asielaanvraag dus niet aan zich hoeven trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Voor zover eiser ook een beroep heeft willen doen op artikel 17, eerste lid, van de Dvo, slaagt deze ook niet. Uit de medische stukken blijkt ook niet dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de voorgenomen overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt.

Onvoldoende bezwaren kenbaar kunnen maken in het aanmeldgehoor

12. Eiser stelt dat hij door zijn medische klachten zijn bezwaren tegen de voorgenomen overdracht niet goed naar voren heeft kunnen brengen in zijn aanmeldgehoor (hierna: gehoor), c.q. daarover niet goed heeft kunnen verklaren. Eiser hoort stemmen in zijn hoofd en heeft suïcidale gedachten. Hierbij verwijst hij naar de in de zienswijze overgelegde medische stukken. Door deze klachten antwoordde eiser in zijn gehoor vaag, niet op de gestelde vragen en waren zijn antwoorden slechten te volgen. Ter illustratie verwijst eiser ter zitting naar pagina 7 van het gehoor, daar verklaart hij dat hij bang is voor de inlichtingendienst en dat er in Duitsland een Artificial Intelligence (AI) in hem is gezet. Door zijn medische klachten heeft eiser het gehoor niet kunnen bespreken met zijn gemachtigde en konden geen correcties en aanvullingen op het gehoor worden ingediend.
3 ECLI:EU:C:2017:127.
De minister had moeten onderzoeken of eiser in staat was om te verklaren, nu zijn bezwaren niet helder naar voren zijn gekomen.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zijn bezwaren voldoende naar voren heeft kunnen brengen. Uit het gehoor blijkt dat eiser desgevraagd meerdere keren heeft geantwoord dat hij zich in staat voelde het gehoor te doen en dat hem de mogelijkheid is geboden het gehoor stop te zetten. Verder is bij het gehoor rekening gehouden met eiser zijn psychische toestand, door het gehoor kort te houden. Uit het gehoor is afdoende duidelijk wat eiser zijn bezwaren zijn tegen de voorgenomen overdracht aan Duitsland. Tussen partijen is verder niet in geschil dat ten aanzien van Duitsland kan worden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat op basis daarvan er van uit mag worden gegaan dat de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat deze voorzieningen ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om aan te tonen dat dit niet het geval is. Hierin is eiser niet geslaagd. Als eiser hieromtrent toch problemen ondervindt, dient hij hierover klagen bij de Duitse autoriteiten. Niet gebleken is dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 juli 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.