ECLI:NL:RBDHA:2025:13245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
C/09/680826 / FA RK 25-1410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige partneralimentatie wegens gebrekkige onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige partneralimentatie. De man, die in het kader van zijn echtscheiding een verzoek had ingediend, vroeg om een voorlopige alimentatie van € 2.145,- per maand. De vrouw voerde verweer en betwistte de hoogte van de behoefte van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 4 januari 2010 in Duitsland zijn gehuwd en samen een minderjarige hebben. Tijdens hun echtscheiding hebben zij een mediationtraject doorlopen en verschillende overeenkomsten gesloten. De rechtbank heeft de stukken en de mondelinge behandeling op 10 april 2025 in overweging genomen. De man stelde dat hij niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn verzoek. De rechtbank concludeerde dat de man niet voldoende had aangetoond dat hij behoeftig was en dat zijn verzoek om voorlopige partneralimentatie om die reden moest worden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de aard van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-1410
Zaaknummer: C/09/680826
Datum beschikking: 1 mei 2025

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 24 februari 2025 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. E. Jongkoen te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Braat te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek;
  • het F9-bericht van 27 februari 2025 van de zijde van de man;
  • het F9-bericht van 7 april 2025, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het F9-bericht van 9 april 2025, met bijlagen, van de zijde van de man
Op 10 april 2025 is de zaak mondeling behandeld op een zitting van deze rechtbank. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn advocaat en een tolk (mevrouw Ringéling), en de vrouw met haar advocaat en een tolk (mevrouw Kort). Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op 4 januari 2010 te München, Duitsland.
  • Zij zijn samen de ouders van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op
  • De man is Burger van de Bondsrepubliek Duitsland en de vrouw heeft de Franse nationaliteit.
  • In het kader van de echtscheiding zijn partijen een mediationtraject aangegaan. Tijdens dit traject hebben partijen verschillende (deel)overeenkomsten gesloten, waaronder een ‘settlement agreement’ op 10 september 2024 en een ‘parenting plan’ op
  • Door de vrouw is op 12 september 2024 een verzoek tot echtscheiding ingediend, welke procedure bij de rechtbank is geregistreerd onder zaaknummer C/09/672554, FA RK 24-6651.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de man strekt ertoe dat een door de vrouw aan de man te betalen voorlopige partneralimentatie van € 2.145,- per maand wordt vastgesteld, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
De Nederlandse rechter komt in deze procedure rechtsmacht toe. De rechtbank past in deze voorlopige voorzieningenprocedure Nederlands recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van de stukken en dat wat op de zitting is besproken constateert de rechtbank dat het partijen – voorafgaand aan deze procedure – is gelukt om tot deelafspraken te komen over de gevolgen van de echtscheiding. Zo hebben zij onder begeleiding van een mediator een ouderschapsplan opgesteld en ook zijn er afspraken opgenomen in een vaststellingsovereenkomst. Partijen zijn het erover eens dat er tijdens het mediationtraject wel (kort) over partneralimentatie is gesproken, maar dat hierover geen afspraken zijn gemaakt. In door de vrouw overgelegde whats-app communicatie tussen partijen is weliswaar te lezen (vrij vertaald) dat de man ‘geen geld meer nodig heeft’, maar de rechtbank leest dat niet als een ‘afstandsverklaring’ van de man voor partneralimentatie, zoals de vrouw voorstaat.
De man verzoekt een voorlopige partneralimentatie vast te stellen. Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat deze voorlopige vaststelling het karakter heeft van een ordemaatregel. Daarbij is het uitgangspunt dat wordt uitgegaan van de actuele situatie van partijen, voor zover de rechtbank daar voldoende inzicht in heeft.
De man stelt dat hij niet volledig in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en dus behoeftig is. Enerzijds omdat hij – op het moment van indiening van het verzoekschrift – bijna (met ingang van 1 april 2025) werkloos zou zijn en dus werkzoekend was. Gelet op de door de man overgelegde ‘settlement agreement’ van 29 november 2024 tussen hem en zijn voormalig werkgever én zijn nieuwe arbeidsovereenkomst (met ingang van 1 mei 2025), is de rechtbank van oordeel dat deze grondslag voor het verzoek is komen te vervallen. Uit deze stukken blijkt immers dat de man formeel slechts één maand (april 2025) werkloos is geweest, en daarnaast – in het kader van zijn ontslag – een financiële compensatie van bruto € 35.500,- van zijn voormalig werkgever heeft ontvangen. In het licht van het voorgaande blijkt niet, althans onvoldoende, dat de man op dit moment behoeftig is.
Anderzijds stelt de man dat hij behoeftig is, omdat hij met zijn inkomen niet in zijn huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien. De man heeft zijn behoefte – € 6.669,- per maand in 2025 – berekend aan de hand van de Hofnorm. De vrouw is het niet eens met deze behoefte en zij heeft de toepassing van de Hofnorm gemotiveerd betwist.
Door de Hoge Raad is in dit verband geoordeeld (Hoge Raad 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7050, rechtsoverweging 3.4):
“(…) Bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde (HR 19 december 2003, nr. R03/040, LJN AM2379, NJ 2004, 140). Door 60% van het vroegere netto gezinsinkomen als (enige) maatstaf te hanteren, heeft het hof miskend dat de behoefte aan alimentatie in redelijkheid moet worden bepaald met inachtneming van alle door partijen aangevoerde relevante omstandigheden als voormeld.”
Omdat de vrouw de toepassing van de Hofnorm voldoende gemotiveerd heeft betwist, is het vervolgens aan de man om concreet inzicht te geven in de hoogte en de aard van de inkomsten en de reële – en gelet op de welstand tijdens het huwelijk redelijke -uitgaven/kosten van zijn levensonderhoud. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende aan zijn onderbouwingsverplichting voldaan.
Door de man worden – in het kader van de uitgaven/kosten – weliswaar diverse posten benoemd (zoals vakanties, eten dat werd besteld, shoppen, dure hobby’s) maar er wordt geen inzicht gegeven in de concrete bedragen die daarmee zijn gemoeid en daarnaast zijn sommige van deze posten door de vrouw (deels) betwist, terwijl een deel van de posten niet ziet op uitgaven van of ten behoeve van de man, maar op uitgaven van de vrouw aan zichzelf (volgens de man: excessieve uitgaven aan kleding door de vrouw). Door de man zijn alleen de kosten van de ANWB autoverzekering, de kosten van CV-onderhoud, de wegenbelasting en aanschaf/ aanleg van het elektrische oplaadpunt voor de auto bij de woning overgelegd.
Voor de rechtbank is alleen vast komen te staan: wat partijen ieder maandelijks aan loon ontvangen, dat partijen ieder de helft van de woonlasten van de (voormalige) echtelijke woning betalen, dat het aandeel van de man (op grond van het parental plan) in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 440,- per maand bedraagt (inclusief 35% van het tabelbedrag aan verblijfskosten) en tenslotte dat de premie ziektekosten op dit moment via het salaris van de vrouw wordt geïnd. Verder staat vast dat de man in het kader van de beëindiging van zijn vorige baan een transitievergoeding heeft ontvangen (waarvan overigens niet is vast te stellen over welke periode en in welke mate de man deze moet aanwenden).
De rechtbank kan zich voorstellen dat de man behoeftig is, omdat hij tijdens het huwelijk door het aanzienlijk hogere inkomen van de vrouw aan een mate van welstand gewend is geraakt die hij niet volledig met zijn eigen inkomen kan bekostigen. Echter, de rechtbank kan of daarvan sprake is en de mate waarin dit het geval is op dit moment niet vaststellen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de man, vanwege gebrekkige onderbouwing, moet afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling zoals door de vrouw is verzocht en zal de rechtbank daarom de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, rechter, bijgestaan door
mr. M.G.J. Konings als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 mei 2025.