ECLI:NL:RBDHA:2025:13281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.9696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis asiel op basis van onvoldoende feitelijke gezinsband

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'nareis asiel' behandeld. Eiseres, een Jemenitische vrouw, had op 14 april 2022 een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven bij haar echtgenoot, die ook de Jemenitische nationaliteit heeft en in Nederland verblijft met een asielvergunning. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 12 maart 2024, en het bezwaar van eiseres werd op 5 februari 2025 eveneens afgewezen.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voldoende invulling aan het huwelijk is gegeven en dat er geen feitelijke gezinsband bestaat. Eiseres en haar echtgenoot hebben tegenstrijdige verklaringen afgelegd over hun relatie en hebben geen objectief bewijs overgelegd om de invulling van hun huwelijk te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de mvv terecht is, omdat er geen beschermenswaardig familieleven is in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van een feitelijke gezinsband in nareiszaken, waarbij verweerder de identiteit en de familierechtelijke relatie van betrokkenen beoordeelt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. D.A.H. van den Tillaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “nareis asiel”.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Eiseres heeft op 14 april 2022 een aanvraag voor een mvv ingediend, omdat zij in Nederland wil verblijven bij haar echtgenoot, [referent] (referent). Referent heeft ook de Jemenitische nationaliteit en verblijft in Nederland met een asielvergunning.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de afgifte van een mvv. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er voldoende invulling aan het huwelijk is gegeven en om die reden heeft verweerder geconcludeerd dat er geen sprake is van een feitelijke gezinsband. Zo hebben eiseres en referent verschillend verklaard over het startmoment van de liefdesrelatie, hebben zij geen enkel objectief verifieerbaar bewijs van de invulling van het huwelijk overgelegd en hebben zij onvoldoende onderbouwd dat zij hebben samengewoond en/of een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres verzoekt om hetgeen zij in de bezwaarprocedure naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Verweerder heeft ten onrechte alleen getoetst of tussen eiseres en referent een feitelijke gezinsband bestaat en heeft niet getoetst of tussen hen een duurzame en exclusieve relatie bestaat. Daarnaast is eiseres van mening dat zij de feitelijke gezinsband voldoende heeft onderbouwd, omdat zij een geldige huwelijksakte heeft overgelegd. Eiseres en referent zijn ruim voor de inreis van referent getrouwd, namelijk op [datum] 2020. Verweerder houdt ten onrechte vast aan het samenwoningsvereiste, terwijl dit volgens het beleid geen absolute afwijzingsgrond vormt. Eiseres verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [1] en naar de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] en de Definitierichtlijn [3] . Tot slot is de afwijzing van de mvv in strijd met artikel 8 van het EVRM [4] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Herhaald en ingelast
6. Eiseres heeft verzocht alles wat in de bezwaarprocedure is ingebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eerder in de procedure is aangedragen kan de rechtbank niet afleiden waarom eiseres van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om het besluit te vernietigen en gaat zij hierna in op de in beroep aangevoerde gronden.
Feitelijke gezinsband
7. Niet in geschil is dat eiseres en referent gehuwd zijn. In geschil is of eiseres en referent aannemelijk hebben gemaakt dat zij een feitelijke gezinsband hebben.
7.1.
In nareiszaken beogen betrokkenen gezinshereniging op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij inwilliging van een nareisaanvraag verleent verweerder een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een mvv met het oog op die verblijfsvergunning. Uit het beleid [5] van verweerder volgt dat verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw verleent als het desbetreffende gezinslid feitelijk behoort tot het gezin van de referent. Verweerder spreekt in nareiszaken over ‘feitelijke gezinsband’ om de banden tussen een vreemdeling en een referent te duiden. [6] Verweerder heeft met het begrip ‘feitelijke gezinsband’ beoogd toepassing te geven aan de Gezinsherenigingsrichtlijn. Die richtlijn is altijd van toepassing in nareiszaken. [7] Verder volgt uit het beleid [8] van verweerder dat verweerder in het kader van nareis de identiteit van betrokkenen, de familierechtelijke relatie tussen de gezinsleden en de feitelijke gezinsband tussen de betrokkene en de referent op het moment van diens binnenkomst beoordeelt. Verweerder kan nader onderzoek aanbieden onder meer wanneer de feitelijke gezinsband niet aannemelijk is gemaakt. [9]
7.2.
Ten eerste overweegt de rechtbank dat de beroepsgrond van eiseres, dat verweerder had moeten toetsen aan een huwelijksrelatie, niet slaagt. Gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 7.1. moet verweerder in het kader van een nareisaanvraag toetsen of tussen eiseres en referent een feitelijke gezinsband bestaat.
7.3.
Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt. Verweerder heeft daaraan ten grondslag mogen leggen dat referent en eiseres tijdens de verschillende hoormomenten en op de vragenlijst tegenstrijdig hebben verklaard over het startmoment van hun relatie. Wat betreft de invulling van hun huwelijk, hebben eiseres en referent geen enkel document overgelegd om de invulling van hun huwelijk nader te onderbouwen. De enkele stelling dat zij een exclusieve relatie hebben met wederzijdse verzorging en afhankelijkheid, is niet nader onderbouwd en maakt het voorgaande niet anders. De beroepsgrond dat enkel het overleggen van een huwelijksakte voldoende is om de feitelijke gezinsband te onderbouwen, slaagt niet. Uit het beleid van verweerder volgt immers dat een rechtsgeldig huwelijk niet automatisch betekent dat sprake is van een feitelijke gezinsband, waarbij verweerder onder andere de samenwoning, het voeren van een gemeenschappelijke huishouding, kinderen en wederzijdse afhankelijkheid betrekt. [10]
7.4.
Ten slotte is niet in geschil dat het huwelijk van eiseres en referent op 5 mei 2020 op afstand is voltrokken en zij elkaar na het vertrek van referent naar Maleisië in september 2018 niet meer hebben ontmoet. Verweerder heeft hieruit mogen concluderen dat eiseres en referent niet hebben aangetoond dat zij op het moment van binnenkomst van referent in Nederland een feitelijke gezinsband hadden. Anders dan eiseres in haar beroepsgronden heeft aangevoerd, ligt aan deze conclusie niet enkel het ontbreken van samenwoning ten grondslag. Naast het feit dat eiseres en referent nooit hebben samengewoond, heeft verweerder eveneens meegewogen dat tussen eiseres en referent geen sprake is van onderlinge afhankelijkheid, dat eiseres en referent hun gestelde onderlinge communicatie (via Whatsapp) niet hebben onderbouwd en dat zij wisselend hebben verklaard over de startdatum van hun relatie. De stelling dat het samenwoningsvereiste in strijd zou zijn met de artikelen 4 en 9 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en artikel 23 van de Definitierichtlijn is niet nader onderbouwd en kan daarom niet leiden tot een ander oordeel.
Artikel 8 van het EVRM
8. Nu verweerder in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd dat tussen eiseres en referent geen feitelijke gezinsband bestaat, is er geen sprake van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Om die reden hoefde verweerder niet door te toetsen aan artikel 8 van het EVRM.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:455.
2.Richtlijn 2003/86/EG.
3.Richtlijn 2004/83/EG.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Paragraaf C2/4.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
6.Zie hiervoor ook paragraaf C2/4.1.2. van de Vc en paragraaf C2/4.1. van de Vc.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2146, onder 6.2.
8.Paragraaf C2/4.1.2 van de Vc.
9.Het beoordelingskader is nader uitgewerkt in Werkinstructie 2024/4 Instructies behandeling nareis (asiel).
10.Werkinstructie 2024/4 Instructies behandeling nareis (asiel), p. 12.