ECLI:NL:RBDHA:2025:13300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.18219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging voor voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers tegen de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eisers hebben eerder een beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig een besluit had genomen op hun aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf, ingediend op 12 maart 2024. De rechtbank had in een eerdere procedure bepaald dat de minister binnen acht weken een besluit moest nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen deze termijn heeft beslist, waardoor het beroep ontvankelijk en gegrond is verklaard. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op van vier weken, te rekenen vanaf de bekendmaking van deze uitspraak. Indien de minister niet tijdig beslist, is hij een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eisers vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18219

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure (NL24.39685) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. De minister moest binnen een termijn van acht weken alsnog een besluit nemen op de aanvraag, tenzij binnen deze termijn werd besloten dat nader onderzoek moest plaatsvinden. In dit laatste geval bedroeg de beslistermijn twintig weken. Daarbij heeft de rechtbank ook bepaald dat als de minister niet op tijd een besluit neemt, hij een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van €7.500,-.
1.1.
Deze uitspraak gaat over het tweede beroep dat eisers hebben ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag van 12 maart 2024 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]
1.3.
Eisers hebben gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Voorafgaand aan het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen moeten eisers de minister door middel van een ingebrekestelling laten weten dat hij binnen twee weken alsnog op de aanvraag moet beslissen. [2] Bij een tweede beroep tegen het niet tijdig beslissen op dezelfde aanvraag is een nieuwe ingebrekestelling niet nodig. [3]
3. In de uitspraak van 2 december 2024 heeft de rechtbank de minister opgedragen om binnen acht weken alsnog een beslissing op de aanvraag te nemen. Indien de minister binnen deze termijn zou beslissen tot nader onderzoek, oordeelde de rechtbank dat de concrete beslistermijn op de aanvraag van eisers twintig weken omvatte. Uit het dossier blijkt niet dat de minister binnen de gegeven termijn van acht weken tot nader onderzoek heeft beslist. Dit betekent dat de minister binnen acht weken een besluit bekend had moeten maken. De minister heeft dit niet gedaan.
4. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats sluit in de uitspraken van 9 juli 2025 [4] aan bij uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem [5] , en de Afdeling [6] . In die uitspraken is geoordeeld dat sprake is van een bijzonder geval bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning [7] , waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De rechtbank legt een nieuwe beslistermijn op volgens het zogenoemd ‘sporenmodel’ [8] .
6. De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is, omdat de minister de bij de aanvraag ingediende documenten nog moet beoordelen, van plan is een herstelverzuim te sturen voor nadere documenten of informatie, of in afwachting is van een reactie op die herstelverzuimbrief. Dit betekent dat de minister in principe binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekend moet maken, tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een beslissing op de aanvraag nemen. Echter, gelet op de beslistermijn van acht weken die de rechtbank in een eerdere procedure heeft opgelegd en het tijdsverloop sindsdien, bepaalt de rechtbank dat de minister binnen vier weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
7. Eisers hebben gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, hij een dwangsom van
€ 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [9]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister binnen
vier weken een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eisers een dwangsom verschuldigd.
9. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [10]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:673.
6.Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, ECLI:NL:RVS:2025:2337.
7.Als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb.
8.Zie voor een toelichting op dit sporenmodel de genoemde uitspraken van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 juli 2025.
9.Artikel 8:55d. tweede lid, van de Awb.
10.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.