ECLI:NL:RBDHA:2025:13302
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van terugkeerbesluit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding na de intrekking van een terugkeerbesluit door de minister van Asiel en Migratie. De verzoeker had tegen het terugkeerbesluit, dat op 26 maart 2025 was opgelegd, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De minister trok het besluit in op 15 april 2025, omdat verzoeker rechtmatig verblijf in Nederland had. Na de intrekking van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening, vroeg verzoeker om vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen sprake was van 'tegemoetkomen' door de minister in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om het terugkeerbesluit te nemen, omdat verzoeker op dat moment geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van het besluit niet betekende dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een proceskostenvergoeding kan worden toegewezen en de noodzaak voor een verzoeker om tijdig aanmeldingen te doen voor een verblijfsvergunning.