In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 1 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie op 19 februari 2025 afgewezen als ongegrond. De rechtbank had een zitting gepland op 30 juni 2025, maar de minister meldde dat eiser met onbekende bestemming (MOB) was vertrokken. Hierdoor besloot de rechtbank de zitting achterwege te laten.
De rechtbank overweegt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt, dit kan betekenen dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij zocht. In dit geval heeft de gemachtigde van eiser op 27 juni 2025 bevestigd dat hij geen contact meer heeft met eiser. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat eiser kennelijk geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep dan ook niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. De minister is niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen een week na verzending van de uitspraak.