ECLI:NL:RBDHA:2025:13336

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.29995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaringsmaatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en gebruik van handboeien

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een bewaringsmaatregel opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die afkomstig is uit Irak, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juli 2025, waarbij hem de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is opgelegd. Tijdens de zitting op 16 juli 2025 is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.A. Weststrate, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder het gebruik van handboeien tijdens zijn vervoer naar het Detentiecentrum Rotterdam, de mededeling over consulaire bijstand, en de vertrekplicht van eiser.

De rechtbank oordeelde dat het gebruik van handboeien onterecht was, omdat er geen onderbouwing was voor de veronderstelling dat eiser vluchtgevaarlijk was. Echter, de rechtbank kwam tot de conclusie dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van de verweerder diende uit te vallen, omdat de handboeien slechts voor een korte periode waren gebruikt en eiser onrechtmatig in Nederland verbleef.

Daarnaast werd het argument van eiser over consulaire bijstand verworpen, omdat de rechtbank vaststelde dat er sprake was van een kennelijke verschrijving en eiser wel degelijk op zijn rechten was gewezen. Wat betreft de vertrekplicht oordeelde de rechtbank dat eiser op de hoogte was van zijn bevel tot terugkeer naar Roemenië en dat de bewaringsmaatregel niet onredelijk bezwarend was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29995

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

[v-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P.R. Zebary. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Handboeien
1. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder bij zijn vervoer naar het Detentiecentrum Rotterdam ten onrechte gebruik heeft gemaakt van handboeien. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake was van vluchtgevaar. Daarnaast heeft eiser aangegeven een hernia te hebben zodat niet aannemelijk is dat hij vluchtgevaarlijk is. Er is sprake van een gebrek. De belangenafweging dient in het voordeel van eiser uit te vallen omdat hij statushouder is in Roemenië en dus op ieder moment kan worden uitgezet naar Roemenië.
1.1.
Uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding blijkt dat verweerder gebruikt heeft gemaakt van handboeien omdat uit informatie uit het systeem Sigma bleek dat eiser vluchtgevaarlijk was. Niet is onderbouwd waarom hiervan sprake is. Evenmin is onderbouwd dat gevreesd moest worden voor de veiligheid van eiser of de verbalisanten. Gelet hierop is niet gebleken van een situatie als bedoeld in artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren. De rechtbank volgt eiser dan ook in zijn standpunt dat ten onrechte gebruik is gemaakt van handboeien.
1.2.
Voorgaande betekent dat er sprake is van een gebrek in het voortraject. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraak van 25 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1734) volgt dat een gebrek in het voortraject de bewaringsmaatregel pas onrechtmatig maakt als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van verweerder dient uit te vallen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de handboeien slechts voor een korte periode zijn omgedaan, namelijk van zijn kamer naar het voertuig. Nadat eiser had plaatsgenomen in het voertuig zijn deze afgedaan. Daarnaast heeft eiser stellig verklaard in Nederland te willen blijven zodat het significante risico op onttrekking, mede gelet op de niet betwiste gronden die aan de bewaringsmaatregel ten grondslag zijn gelegd, aanwezig is. De stelling dat verweerder eiser door zijn status in Roemenië ook op een ander moment kan uitzetten doet hier niet aan af. Eiser is immers onrechtmatig in Nederland en dient terug te keren naar Roemenië. De beroepsgrond slaagt niet.
Consulaire bijstand
2. Eiser voert aan dat hem bij het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de bewaringsmaatregel is meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand van Gambia, terwijl eiser hij uit Irak komt. Dit is in strijd met artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen. De belangenafweging zou in het voordeel van eiser moeten uitvallen.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat op in het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling het kruisje is aangevinkt dat eiser er op is gewezen dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Gambia. Echter, eerder in dit gehoor is vermeld dat eiser er op is gewezen dat hij recht heeft om bijstand te vragen van zijn diplomatieke vertegenwoordiging en is hem de vraag gesteld of hij er behoefte aan heeft om contact op te nemen met de ambassade van Irak
.De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat eiser is gewezen op voornoemd recht. Overigens blijkt uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en overdracht dat eiser er tijdens zijn staandehouding ook al op is gewezen dat hij contact kan opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Irak. De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrekplicht
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet wist dat hij Nederland moest verlaten. Hij is niet op zijn vertrekplicht gewezen (bijvoorbeeld door het voeren van vertrekgesprekken) en zou eerst de mogelijkheid moeten krijgen om vrijwillig te vertrekken. Dit maakt de bewaringsmaatregel disproportioneel.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de meeromvattende beschikking van 31 januari 2025 heeft eiser een bevel tot terugkeer naar Roemenië ontvangen. Het beroep hiertegen is op 4 april 2025 ongegrond verklaard. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat eiser niet bekend was met zijn bevel tot terugkeer. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Zoals hiervoor is overwogen zijn de gronden die aan de bewaringsmaatregel ten grondslag zijn gelegd niet betwist. Daaruit blijkt dat sprake is van een significant risico op onttrekking. In de maatregel heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser geen actie heeft ondernomen om zelfstandig terug te keren en dat eiser heeft verklaard niet vrijwillig naar Roemenië te zullen terugkeren. De rechtbank is verder niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat de bewaring voor eiser onredelijk bezwarend is. De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom beroepsgronden
4. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Ambtshalve toetsing
5. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Gelet op het in 2.1. geconstateerde gebrek, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.