ECLI:NL:RBDHA:2025:13345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL24.665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard; Irak als veilig derde land

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel. Eiser had op 8 januari 2024 beroep ingesteld, nadat zijn asielaanvraag op 7 oktober 2024 door de minister van Asiel en Migratie niet-ontvankelijk was verklaard, omdat Irak als veilig derde land werd beschouwd. Tijdens de zitting op 4 juni 2025 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu er inmiddels een besluit op de asielaanvraag was genomen, eiser geen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat Irak voor eiser als veilig derde land kan worden aangemerkt, gezien zijn langdurige verblijf daar en de aanwezigheid van zijn gezin. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat hij geen toegang tot Irak kan krijgen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser in staat moet worden geacht om aan de toelatingsvoorwaarden te voldoen.

De rechtbank heeft de proceskosten van eiser voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit toegewezen, maar het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.665

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

[v-nummer]
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

1.1.
Eiser heeft op 8 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag).
1.2.
Bij besluit van 7 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eiser heeft aangegeven dat hij het niet eens is met het alsnog genomen besluit. Hij handhaaft daarom zijn beroep. Het beroep van eiser wordt geacht gericht te zijn tegen het bestreden besluit.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
2.1.
Nu verweerder reeds een besluit op de asielaanvraag van eiser heeft genomen, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank zal daarom het beroep van eiser gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren.
2.2.
De rechtbank constateert dat het alsnog genomen besluit niet geheel aan het beroep van eiser tegemoet komt. Het beroep heeft daarom op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede betrekking op het alsnog genomen besluit.
Het beroep tegen het bestreden besluit
Inleiding
3.1.
Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1969. Hij heeft op 26 juli 2022 een asielaanvraag ingediend.
3.2.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 3.106a, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat Irak voor eiser een veilig derde land is.
Toegang tot Irak
4. Eiser voert aan dat hij geen toegang tot Irak zal verkrijgen. Hij verwijst naar de door hem overgelegde e-mail van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 28 mei 2025 waaruit volgt dat er een inreisverbod geldt voor Syriërs voor de Koerdische Autonome Regio (KAR) in Irak, waar eisers gezinsleden thans verblijven. Alleen de echtgenote van eiser heeft de Iraakse nationaliteit. De kinderen genieten deze nationaliteit niet en kunnen dus niet naar andere regio's afreizen. De vrijstelling die wordt genoemd geldt volgens eiser alleen voor nareizigers die via Erbil Nederland willen inreizen
.Er zijn geen uitzonderingen mogelijk voor andere Syriërs. Eiser verwijst hierbij naar de website van de KAR. Eiser voert verder aan dat verweerder zich ten aanzien van het kunnen verkrijgen van een paspoort in het buitenland in het bestreden besluit beroept op een gedateerd ambtsbericht inzake Syrië. Inmiddels is de situatie in Syrië veranderd en is het onduidelijk of Syrische ambassades en consulaten paspoorten uitgeven aan personen zonder een geldig verblijfsdocument in het land waar zij zich bevinden. Eiser verwijst naar het besluit- en vertrekmoratorium inzake Syrië. Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit geen stand houden en is er sprake van een motiveringsgebrek, aldus eiser.
4.1.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw kan verweerder een aanvraag niet-ontvankelijk verklaren als hij een derde land voor een vreemdeling als veilig derde land beschouwt.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) kan verweerder tegenwerpen dat een derde land voor een specifieke vreemdeling een veilig derde land is, indien deze vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor hem redelijk is om daar naartoe te gaan. Dit kan het geval zijn als deze vreemdeling in het verleden in dat land heeft gewoond, maar kan ook worden afgeleid uit andere individuele omstandigheden, zoals het hebben van een partner of andere familie in dat land. Het is daarbij, zoals volgt uit paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, in beginsel aan verweerder om aan de hand van de verklaringen van een vreemdeling en eventuele overgelegde of anderszins verkregen documenten aannemelijk te maken dat deze vreemdeling een band heeft met het derde land. Het is vervolgens aan deze vreemdeling om dat te weerleggen. Verweerder moet daarnaast aannemelijk maken dat deze vreemdeling wordt toegelaten tot dat land en moet hij daarvoor aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van deze vreemdeling, redenen aandragen waarom (weder)toelating in beginsel mogelijk moet zijn. Vervolgens is het aan de desbetreffende vreemdeling om met tegenbewijs te komen waarmee hij voldoende aannemelijk maakt dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land in zijn geval niet aanwezig zijn. Daarnaast is het aan deze vreemdeling om inspanningen te verrichten om daadwerkelijk te worden toegelaten tot het veilige derde land, tenzij verweerder niet van hem mag verlangen dat hij opnieuw probeert toegang tot en verblijf in dat land te krijgen. [1]
Ook moet verweerder beoordelen of de vreemdeling in dit derde land volgens de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb zal worden behandeld.
4.2.
Uit het Informatiebericht 2021/54 (IB 2021/54) van verweerder volgt dat Irak in zijn algemeenheid niet kan gelden als veilig derde land. Dit is de conclusie vanwege de algemene humanitaire situatie en het grote aantal ontheemden in Irak, waardoor er onvoldoende waarborgen zijn voor wat betreft de omstandigheden waaronder asielzoekers en vluchtelingen opgevangen worden en hun toegang tot basisvoorzieningen in de praktijk.
Er kan in uitzonderlijke gevallen, indien een derde land in het algemeen als niet-veilig is aangemerkt, toch aanleiding zijn het betreffende land voor de vreemdeling als veilig derde land aan te merken. Er dienen in dat geval concrete aanknopingspunten te zijn dat de vreemdeling, in weerwil van algemene negatieve berichtgeving over het betreffende derde land, aldaar wel een deugdelijke asielprocedure kan krijgen, beschermd is tegen refoulement en ook anderszins het derde land in zijn/haar geval als veilig derde land is aan te merken. Volgens verweerder zijn er in het geval van eiser dergelijke concrete aanknopingspunten waardoor Irak voor hem toch geldt als veilig derde land.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat Irak voor eiser een veilig derde land is. Niet in geschil is dat eiser een band heeft met Irak. Hij heeft van 2012 tot 2022 in Irak gewoond en zijn echtgenote en vier kinderen verblijven daar nog steeds. Verweerder acht eisers band met Irak daarom zodanig dat het redelijk is voor eiser om naar Irak toe te gaan. Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiser een lange periode in relatieve veiligheid in de KAR heeft kunnen verblijven, dat hij in Irak werk, huisvesting en toegang tot de medische zorg had en niet is gebleken dat Syriërs in Irak te vrezen hebben voor refoulement. Uit het relaas van eiser volgt ook niet dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op refoulement naar Syrië, vervolging of ernstige schade. Eiser heeft 10 jaar in Irak gewoond zonder dat er sprake was van een dreiging van refoulement. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de door eiser ondervonden discriminatie vanwege zijn Syrische nationaliteit er niet toe leidt dat eiser gegronde vrees heeft voor vervolging. Dat eiser soms niet werd uitbetaald voor zijn werkzaamheden is vervelend maar niet zwaarwegend genoeg om te spreken van vervolging in de zin van het Vluchtelingverdrag. Verweerder vindt ook terecht dat het willekeurige geweld in Irak, inclusief de KAR, niet dermate hoog is dat men alleen daardoor ernstige risico's loopt.
4.4.
Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 4 oktober 2024 (ECLI:EU:C:2024:838) is de rechtbank verder van oordeel dat het toelatingsvereiste voor veilige derde landen niet omhelst dat op voorhand vast moet staan dat een vreemdeling tot het derde land zal worden toegelaten. Wél moet verweerder gelet op zijn beleid redenen aangeven op grond waarvan het aannemelijk is dat eiser zal worden toegelaten
.Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het aannemelijk is dat eiser opnieuw tot Irak zal worden toegelaten. Eiser is eerder in staat geweest om vanuit het buitenland een paspoort aan te vragen en heeft eerder in Irak een verblijfsvergunning gehad. De enkele stelling van eiser dat verweerder zich op een gedateerd ambtsbericht over Syrië beroept en het onduidelijk is of Syrische ambassades en consulaten paspoorten uitgeven aan personen zonder een geldig verblijfsdocument in het land waar zij zich bevinden, is onvoldoende onderbouwing dat eiser geen nieuw paspoort zal kunnen aanvragen. Niet is gebleken dat eiser geprobeerd heeft om een nieuw paspoort aan te vragen en dat dit niet mogelijk is. Van eiser mag immers de nodige inspanning worden verwacht om aan de toelatingsvoorwaarden te voldoen. Ook zou eiser volgens verweerder als Syriër een visum voor Irak kunnen aanvragen. Verweerder verwijst hierbij naar artikel 9 van de Foreigner Residence Law. Volgens verweerder volgt hieruit dat eiser als echtgenoot van een Irakese vrouw in aanmerking kan komen voor een entry visa en er vervolgens een jaar zou kunnen verblijven. Verder staat ook op de website van de Iraakse ambassade in Los Angeles, waar verweerder naar verwijst, dat een buitenlander die gehuwd is met een Irakese burger een entry visa kan aanvragen. Het is dan aan eiser om het tegendeel te onderbouwen. Uit de door eiser overgelegde e-mails van VWN en het ministerie van Buitenlandse Zaken (die over de nareisprocedure en mvv-afgiftes in Erbil lijken te gaan) volgt dat er een inreisverbod geldt voor Syriërs die de KAR willen inreizen en dat Syriërs een visum nodig hebben om naar de KAR te kunnen reizen. Uit de e-mails volgt niet dat eiser geen visum zal kunnen aanvragen en verkrijgen. Dit volgt ook niet uit de website van de KAR, zoals eiser stelt. Verweerder wijst er daarbij terecht op dat de echtgenote van eiser de Iraakse nationaliteit heeft en dat eisers gezin in Irak verblijft, zodat dat eisers situatie anders maakt dan andere Syriërs die naar Irak willen.
Gelet op het voorgaande zijn aan de toelating tot Irak voorwaarden verbonden. Verweerder stelt zich echter terecht op het standpunt dat dit niet betekent dat eiser niet opnieuw tot Irak zal worden toegelaten. Het is aan eiser om aan te tonen dat hij niet aan die voorwaarden kan voldoen en daarom niet zal worden toegelaten. Van hem mag de nodige inspanning worden verwacht om aan de toelatingsvoorwaarden te voldoen. Gesteld noch gebleken is dat eiser inspanningen heeft verricht om aan de toelatingsvoorwaarden te voldoen.
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeerbesluit
5. De beroepsgrond van eiser dat nu zijn asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, er eveneens ten onrechte een terugkeerbesluit aan hem is opgelegd, slaagt gelet op het voorgaande ook niet. Verweerder stelt zich immers terecht op het standpunt dat Irak een veilig derde land is voor eiser en heeft eisers asielaanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt voor het beroep, voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag. Niet in geschil is namelijk dat verweerder niet tijdig op de asielaanvraag van eiser heeft beslist, dat eiser vervolgens een geldige ingebrekestelling heeft verstuurd en dat verweerder pas na het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit een besluit heeft genomen. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-, bij een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, nietontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 22 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1781, 17 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1480, onder 6 en 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3380, onder 5 tot en met 5.3.