ECLI:NL:RBDHA:2025:13350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.29884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had eerder, op 29 april 2025, de rechtmatigheid van deze maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot dat moment rechtmatig was. De minister had op 4 juli 2025 aangegeven dat er 75 dagen waren verstreken zonder dat er beroep was ingesteld tegen het voortduren van de maatregel, en verzocht om een beoordeling van de voortgang van de bewaring. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 11 juli 2025 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting zou worden behandeld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het toetsingskader uiteengezet. Indien de rechtbank van oordeel is dat de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of niet gerechtvaardigd is, kan zij het beroep gegrond verklaren en de maatregel opheffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voortgangsrapportage van de minister, waar eiser op had gereageerd, voldoende informatie bevatte over de uitzettingshandelingen die waren verricht. Eiser had aangevoerd dat de rapportage onvolledig was, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld en dat er zicht op uitzetting bestond. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de rechtmatigheid van de maatregel te twijfelen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de maatregel van bewaring gehandhaafd blijft. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. De oplegging van de maatregel van bewaring is getoetst bij de uitspraak 29 april 2025. [1]
De minister heeft de rechtbank op 4 juli 2025 laten weten dat 75 dagen zijn verstreken zonder dat door of namens eiser beroep is ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarom heeft de minister verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren (de kennisgeving). Daarbij heeft de minister een voortgangsrapportage overlegd. Eiser heeft op die voortgangsrapportage gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 11 juli 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
1.1.
Uit de uitspraak van 29 april 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 22 april 2025) rechtmatig is.

Overwegingen

Is de voortgangsrapportage volledig?
2. Eiser voert aan dat de voortgangsrapportage (M120) onvolledig is. Uit de M120 is namelijk niet vast te stellen dat de minister voldoende voortvarend handelt en er zicht op uitzetting bestaat. Zo staat in de voortgangsrapportage dat er maandelijks vertrekgesprekken worden gehouden met eiser maar de verslagen hiervan zijn niet overgelegd. Enkel het verslag van het vertrekgesprek van 3 juli 2025 is overgelegd, maar die is niet vermeld in de voortgangsrapportage. Verder ontbreken de schriftelijke rappellen in het dossier zodat er niet van uit kan worden gegaan dat er schriftelijk is gerappelleerd.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de M120 volgen namelijk de uitzettingshandelingen die de minister gedurende de inbewaringstelling heeft verricht. Zo heeft de minister op 14 april 2025 een laissez-passer aanvraag ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. Verder hebben er na 22 april drie vertrekgesprekken plaatsgevonden. Dat het vertrekgesprek van 3 juli 2025 niet is vermeld in de M120, heeft als reden dat de M120 dateert van 1 juli 2025. [3] Verder blijkt uit de voortgangsrapportage dat de minister vier keer schriftelijk heeft gerappelleerd, laatstelijk op 12 juni 2025. De rechtbank ziet geen reden om aan dit overzicht van de schriftelijke rappellen te twijfelen. Eiser heeft verder niet toegelicht welke informatie hij mist in de M120 om de voortvarendheid en het zicht op uitzetting te kunnen toetsen. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat het zicht op uitzetting ontbreekt en de minister onvoldoende voortvarend handelt is de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel dat dit betoog niet slaagt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgrond, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 22 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7243.
2.Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Dit is te zien op pagina 6 van de M120.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.