ECLI:NL:RBDHA:2025:13359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
C/09/684355 / FA RK 25-3185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en zorgregeling met voorlopige kinderalimentatie

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 24 juli 2025, zijn de verzoeken van de vader en de moeder betreffende gezamenlijk gezag en zorgregeling voor hun minderjarige kinderen behandeld. De vader heeft verzocht om mede belast te worden met het gezag over [minderjarige 1] en om een zorgregeling vast te stellen. De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht om voorlopige kinderalimentatie. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de verklaringen van de minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk de ouders zijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 4]. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en gezamenlijk gezag over [minderjarige 4]. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader toegewezen, waarbij hij mede gezag over [minderjarige 1] krijgt. Tevens is een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de week bij de vader verblijven. De rechtbank heeft ook een voorlopige kinderalimentatie vastgesteld van € 100 per kind per maand, rekening houdend met de financiële situatie van beide ouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 25-3185 / FA RK 25-4409 / FA RK 25-4483 (223 Rv)
Zaaknummers: C/09/684355 / C/09/686777 / C/09/686907 (223 Rv)
Datum beschikking: 24 juli 2025

Gezag, verdeling zorg- en opvoedingstaken, kinderalimentatie (223 Rv)

Beschikking op de op 29 april 2025 en 12 juni 2025 ingekomen verzoeken van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.J. Boers te ’s-Gravenzande, gemeente Westland.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.E. Kreber te Zoetermeer.
En op het op 18 juni 2025 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.E. Kreber te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.J. Boers te ’s-Gravenzande, gemeente Westland.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • de verzoekschriften van de vader;
  • het verweerschrift van de moeder;
  • het verzoekschrift van de moeder;
- het verweer van de vader tegen het verzoek van de moeder.
De minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , hebben zich in een gesprek met de rechter uitgelaten over de verzoeken.
Op 26 juni 2025 zijn de verzoeken gecombineerd op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, alsmede [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht:
- hem mede te belasten met het gezag over [minderjarige 1] ;
- een zorgregeling/omgangsregeling vast te stellen, in die zin dat (zo de rechtbank begrijpt) alle vier na te melden minderjarige kinderen bij hem zullen verblijven:
- om de week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur;
- twee vaste doordeweekse avonden van 17.00 uur tot 20.00 uur;
- een in onderling overleg te bepalen gedeelte van de vakanties en feestdagen, waaronder in ieder geval Vaderdag (op Moederdag verblijven de kinderen bij de moeder), waarbij in de oneven jaren de moeder de eerste keuze heeft en in de even jaren de vader de eerste keuze heeft;
- althans een zorgregeling/omgangsregeling vast te stellen zoals de rechtbank juist acht;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de moeder verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van de lopende procedure te bepalen dat:
  • de vader aan de moeder zal betalen een bedrag van € 300,-- per maand per kind ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] , met ingang van 1 januari 2025;
  • althans een zodanig bedrag en zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht.
De vader heeft ter zitting de verzoeken ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] ingetrokken gelet op hun leeftijd en omdat hij met [minderjarige 3] al contact heeft en [minderjarige 2] op dit moment geen contact aankan.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats 1] ,
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats 1] .
- De minderjarigen hebben de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
- De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige 1] en partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 4] uit.
- De moeder heeft nog twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 3] 2008 te [geboorteplaats 2] ,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 4] 2009 te [geboorteplaats 2] .
- In 2022 heeft Veilig Thuis onderzoek gedaan en is hulp ingezet vanuit het Sociaal Kern Team (SKT).
- In september 2023 heeft SKT de hulpverlening afgesloten.
- De relatie tussen partijen eindigt in december 2024.
- De moeder doet een nieuwe aanmelding bij SKT.
- Op 19 maart 2025 wordt overgegaan tot een Verzoek tot Onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (VTO).
- Op 24 april 2025 vindt een bijeenkomst van de Jeugdbeschermingstafel plaats waarbij is afgesproken dat beide ouders mee zullen werken met de preventieve jeugdbeschermer en dat een raadsonderzoek zal worden gedaan.
- Op het moment van de mondelinge behandeling wordt een beschermingsonderzoek verricht ten aanzien van zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 4] als [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

Beoordeling

Het gaat in deze beschikking nog om het verzoek het verzoek van de vader om hem mede te belasten met het gezag over [minderjarige 1] en tot het vaststellen van een zorgregeling/omgangsregeling ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] , en het verzoek van de moeder tot vaststelling van een voorlopige kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] . De rechtbank zal de verzoeken in deze volgorde bespreken.
Gezag
Juridisch kader
Op grond van het eerste lid van artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt, indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder daarmee niet instemt, het verzoek slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Inhoudelijke beoordeling
Het is de vader pas na indiening van het eerste verzoek gebleken dat hij niet mede met het gezag over [minderjarige 1] was belast. Tot die tijd ging iedereen, waaronder ook de moeder en de hulpverlening, er vanuit dat ouders het gezamenlijk gezag hadden over zowel [minderjarige 4] als [minderjarige 1] . Ter zitting is niet gebleken dat er geen bepaalde reden is geweest waarom de vader nooit het gezag over [minderjarige 1] heeft aangevraagd.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek moet worden toegewezen. Er is speelt weliswaar veel tussen de ouders, waaronder huiselijk geweld over en weer, maar uit de stukken van de hulpverlening (waaronder het VTO) blijkt dat de vader zeer betrokken is bij de kinderen. De angst die de moeder stelt te hebben, namelijk dat de vader als hij gezag heeft de hulpverlening zal tegenwerken, vindt geen steun in de stukken van de hulpverlening. Daarbij is het voor de hulpverlening juist eenvoudiger om de vader aanwijzingen te geven wanneer hij wel mede het gezag heeft over [minderjarige 1] . Bovendien heeft de vader ook mede het gezag over [minderjarige 4] en de rechtbank ziet geen reden om in dit opzicht onderscheid te maken tussen de twee kinderen.
Nu de rechtbank de vader in deze beschikking mede zal belasten met het gezag over [minderjarige 1] , wordt hierna gesproken over een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen, ingeval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hierover op verzoek van de ouders, of een van hen, aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Op grond van artikel 1:253a, derde lid, BW in samenhang met artikel 1:247a BW, moeten de ouders bij beëindiging van hun samenleving een ouderschapsplan opstellen. Genoemd derde lid van artikel 1:253a BW bepaalt dat als de ouders daaraan niet hebben voldaan, de rechter de beslissing op een in het tweede lid van dat artikel bedoeld verzoek ambtshalve aanhoudt, totdat aan die verplichting is voldaan. Aanhouding blijft achterwege als het belang van het kind dit vergt.
Uit de behandeling ter zitting en de stukken volgt dat het de ouders vanwege hun geschilpunten tot op heden niet is gelukt om gezamenlijk een ouderschapsplan op te stellen. De rechtbank is van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] is dat de behandeling van het verzoek wordt aangehouden en zal de vader ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 4] en hun vader niet in de weg wil staan. Maar zij heeft zorgen over de veiligheid bij de vader in de avonden en wil daarom niet dat de kinderen bij de vader overnachten. De raadsvertegenwoordiger heeft aangegeven contact te hebben gehad met de onderzoeker die bezig is met het beschermingsonderzoek en dat die haar heeft laten weten het in het belang van de kinderen te achten als de vader een groter aandeel in de zorg- en opvoedingstaken krijgt.
De rechtbank deelt de zorgen rond het overnachten niet met de moeder en overweegt daartoe als volgt.
Uit de al hiervoor genoemde stukken van de hulpverlening blijkt dat er ernstige zorgen zijn over de kinderen. Het betreft onder meer het aanhoudend getuige zijn van ruzies en geweldsincidenten tussen de ouders. Ook zijn er zorgen over de situatie bij moeder thuis. Omdat er op dit moment een beschermingsonderzoek loopt, gaat de rechtbank daar in dit kader niet uitgebreid op in. Maar de rechtbank acht wel van belang dat in het rapport onder meer wordt gesproken over zorgen ten aanzien van bijvoorbeeld de fysieke en emotionele beschikbaarheid van moeder en dat [minderjarige 3] vanwege de strijd met moeder sinds medio maart bij oma [naam 2] , de moeder van de vader, woont. Ten aanzien van vader worden geen zorgen ten aanzien van zijn opvoedcapaciteiten benoemd. Als vader boos wordt op moeder, kan hij zich onvoldoende reguleren. Aan de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] bij de vader wordt echter niet getwijfeld. [minderjarige 1] wil ook graag langere tijd bij zijn vader zijn. Daarom zal de rechtbank een zorgregeling bepalen waarbij de kinderen ook bij de vader overnachten.
De rechtbank zal een zorgregeling vaststellen waarbij de vader net als de moeder een substantieel deel van de zorgtaken krijgt toegedeeld. De moeder heeft op de zitting aangegeven dat zij binnenkort op maandag tot en met woensdag gaat werken en dat het daarom haar voorkeur heeft dat de vader dan op die dagen de zorgtaken op zich neemt. De vader heeft aangegeven dat hij tijd zal maken om die zorgtaken uit te voeren. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de kinderen bij de vader zijn de ene week van vrijdag uit school ( [minderjarige 1] )/17 uur ( [minderjarige 4] ) tot woensdag naar school/crèche en de andere week vanaf maandag 8 uur ( [minderjarige 4] ) dan wel naar school ( [minderjarige 1] ) tot en met woensdag naar school/crèche. Op de momenten dat de wisseling van [minderjarige 4] niet kan plaatsvinden via de crèche, dan vindt deze voorlopig plaats via oma [naam 2] zodat ouders zo min mogelijk contact met elkaar hebben. Dit is conform de aanbevelingen van de preventieve jeugdbeschermer.
Deze regeling loopt door in de schoolvakanties. De kinderen zijn dan iedere week op maandag en dinsdag bij de vader, op woensdag en donderdag bij de moeder en gaan, als zij het weekend bij de vader zijn, op vrijdag om 17 uur weer naar hem toe. Gelet op de slechte verhouding en communicatie tussen partijen stelt de rechtbank geen aparte regeling vast voor feest- en andere bijzondere dagen. Op die dagen loopt de gewone zorgregeling door. Mochten de ouders te zijner tijd met de kinderen “op vakantie” willen, dan moeten zij de schoolvakanties bij helfte delen.
Kinderalimentatie
Ingevolge artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. Artikel 223 Rv ziet op de dagvaardingsprocedure, maar de Hoge Raad heeft op 5 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3533) geoordeeld dat de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zich niet verzetten tegen overeenkomstige toepassing van dit artikel op verzoekschriftprocedures.
De moeder heeft hetgeen zij op grond van artikel 223 Rv verzoekt gelijktijdig verzocht in een bodemprocedure, bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/09/686845 / FA RK 25-4457. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het dossier, van oordeel dat sprake is van spoedeisendheid en dat een beslissing in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht, zodat de moeder in haar verzoek wordt ontvangen.
Op grond van artikel 1:392, eerste lid, sub a, en tweede lid, BW zijn de vader en de moeder onderhoudsplichtig ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] .
Inhoudelijke beoordeling
Beide partijen zitten in een financieel moeilijke situatie. Zij hebben samen nog een onderneming waarin zij beiden actief waren en wat nu leidt tot juridische procedures en financiële problemen. De vader is nog werkzaam in de onderneming, de moeder niet meer.
Het is onduidelijk welk inkomen de vader op dit moment nog uit de onderneming kan halen. De winst is fors gedaald omdat de moeder niet meer in de onderneming werkzaam is en de man kan door alle problemen minder aandacht aan de onderneming besteden. Ook aan de zijde van de moeder bestaat veel onduidelijkheid over haar inkomen. Ook zij heeft het heel zwaar en zij doet haar best om haar werkzaamheden uit te breiden, maar het is te vroeg om precies vast te kunnen stellen wat zij verdienen kan.
Het is voor de rechtbank daarom op dit moment onmogelijk om een berekening te maken die recht doet aan de feitelijke situatie. De rechtbank zal een voorlopige kinderalimentatie vaststellen die haar redelijk voorkomt mede gelet op de feitelijke situatie waarbij de [minderjarige 1] en [minderjarige 4] ongeveer de helft van de tijd bij de vader zijn. Dat bedrag stelt de rechtbank vast op € 100 per kind per maand.
De rechtbank stelt deze bijdrage, anders dan de moeder heeft verzocht, niet met terugwerkende kracht vast. De moeder heeft namelijk niet weersproken dat de vader een deel van de gebruikerslasten van de woning waar de moeder nog met de kinderen woont, voor zijn rekening is blijven nemen. Ook betaalt hij een belangrijk deel van de kosten van [minderjarige 3] die zijn moeder bij hem in rekening brengt en ook een deel van diens kleding, terwijl deze kosten uitsluitend voor rekening van de moeder zouden moeten komen. De moeder heeft ook niet weersproken dat de vader allerlei losse kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] voor zijn rekening heeft genomen, zoals schoolreisjes en voetbal. Daarmee heeft de vader in ieder geval deels aan zijn onderhoudsverplichting voldaan. De rechtbank stelt deze voorlopige bijdrage daarom vast met ingang van de datum van deze beschikking.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de
minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats 1] ;
bepaalt dat de minderjarigen
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats 1] , en
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats 1] ,
bij de vader zijn volgens de volgende zorgregeling:
de ene week van vrijdag uit school ( [minderjarige 1] )/17 uur ( [minderjarige 4] ) tot woensdag naar school/crèche;
de andere week vanaf maandag 8 uur ( [minderjarige 4] ) dan wel naar school ( [minderjarige 1] ) tot en met woensdag naar school/crèche;
waarbij op de momenten dat de wisseling van [minderjarige 4] niet kan plaatsvinden via de crèche, de wisseling voorlopig plaatsvindt via oma [naam 2] ;
waarbij geldt dat deze regeling doorloopt in de schoolvakanties en tijdens feestdagen zoals in deze beschikking nader uiteengezet;
bepaalt dat de vader aan de moeder, met ingang van heden,
voorlopig– totdat in de bodemzaak anders is beslist of partijen anders overeenkomen – kinderalimentatie ten behoeve van voornoemde minderjarigen van € 100 per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2025.