ECLI:NL:RBDHA:2025:13378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL24.34627 en NL24.34629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om visum kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2025, zijn de beroepen van twee Guineese eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een visum kort verblijf ongegrond verklaard. De minister van Buitenlandse Zaken had de aanvragen op 16 januari 2023 afgewezen, omdat de sociale en economische binding van de eisers met Guinee onvoldoende was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid kon twijfelen aan het voornemen van de eisers om tijdig terug te keren naar Guinee. De eisers, een moeder en haar minderjarige kind, stelden dat zij voldoende binding met Guinee hadden, onder andere door werk en familieverplichtingen, maar de rechtbank vond dat zij dit niet voldoende hadden onderbouwd.

De rechtbank behandelde ook de stelling van de eisers dat de minister gebruik had gemaakt van een discriminerend algoritme bij de beoordeling van hun aanvragen. De rechtbank oordeelde dat de eisers deze claim niet voldoende hadden onderbouwd en dat de minister had aangetoond dat de gebruikte algoritmes niet tot vooringenomenheid leidden. Daarnaast werd het verzoek van de eisers om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, omdat zij aan de voorwaarden voldeden. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen en dat de beroepen ongegrond waren, zonder recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.34627 en NL24.34629

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [datum],
V-nummer: [nummer],
[naam 2], eiser,
geboren op [datum 2],
V-nummer: [nummer 2],
beiden van Guineese nationaliteit
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, de minister

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om een visum voor kort verblijf. Eisers beogen familiebezoek in Nederland.
1.1.
De minister heeft de aanvragen met de besluiten van 16 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 augustus 2024 op het bezwaar van eisers, is de minister bij de afwijzing van de aanvragen gebleven. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Het onderzoek is op zitting gesloten.

Overwegingen

Griffierecht
2. Eisers hebben de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe, omdat aannemelijk is dat zij aan de voorwaarden voldoen. Dit betekent dat eisers geen griffierecht verschuldigd zijn.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eisers zijn een moeder en haar minderjarige kind. Zij hebben op 10 januari 2023 voor een tweede maal aanvragen ingediend voor een visum kort verblijf. Eisers beogen een bezoek aan de pleegmoeder van eiseres, [naam 3], en de neef van eiseres, [naam 4] (hierna: referent).
3.1.
De minister heeft de visa geweigerd, omdat volgens hem de sociale en economische binding van eisers met Guinee onvoldoende is aangetoond, of gering is gebleken. Volgens de minister bestaat daarom redelijke twijfel over het voornemen van eisers om het Schengengebied (tijdig) te verlaten. [1]
3.2.
Eisers hebben dit gemotiveerd betwist. Ook hebben zij gesteld dat de minister bij de primaire besluiten artificiële intelligentie (AI) gebruikt, waarin discriminerende componenten zijn verwerkt.
3.3.
De rechtbank gaat hierna in op de beroepsgronden van eisers, voor zover dat van belang is.
Reikwijdte beroep
4. De rechtbank stelt vast dat de minister met het besluit van 5 september 2024 heeft beslist op het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van hun eerste visumaanvragen van 14 februari 2022. Zoals door partijen bevestigd op zitting valt dit besluit buiten de reikwijdte van het huidige beroep, omdat dit op andere visumaanvragen van eisers ziet.
4.1.
De rechtbank stelt verder vast dat eisers op zitting de beroepsgrond hebben laten vallen dat de minister in het bestreden besluit een nieuwe afwijzingsgrond over de betrouwbaarheid van bewijsstukken heeft opgenomen. Dit is namelijk door de minister niet aan eisers tegengeworpen.
4.2.
De rechtbank stelt tot slot vast dat in het bestreden besluit alleen als afwijzingsgrond is gehandhaafd dat de sociale en economische binding van eisers met Guinee onvoldoende is aangetoond, of gering is gebleken. Dit betekent dat de beroepsgronden over het ontbreken van voldoende middelen van bestaan, en over het aantonen van het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf, geen bespreking behoeven.
Sociale en economische binding
5. Eisers hebben aangevoerd dat de binding met Guinee is aangetoond met de overgelegde bewijsstukken. Volgens eisers is sprake van sociale binding, omdat eiseres mantelzorger is en ouderen verzorgt in het ziekenhuis. Ook is de economische binding met Guinee sterk, omdat eiseres een relatief goed betaalde baan heeft en een hoger dan gemiddeld inkomen geniet. Daarnaast stellen eisers dat één soort binding voldoende is. Eisers hebben verder betoogd dat tijdige terugkeer naar Guinee is gewaarborgd, omdat referent garant staat en financieel aansprakelijk is als eiseres niet vertrekt. Eiseres wil haar neef en zijn partner niet in verlegenheid brengen door niet te vertrekken. Tot slot menen eisers dat mensen uit arme landen nooit meer familie in Nederland kunnen bezoeken, als er snel wordt aangenomen dat er geen sociale of economische binding met het land van herkomst bestaat.
5.1.
De rechtbank overweegt dat het aan de visumaanvrager is, om met documenten en informatie aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor visumverlening. [2] Een visum wordt geweigerd, als er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. [3]
5.2.
Uit het arrest Koushkaki [4] volgt, dat de autoriteiten bij het onderzoek van een visumaanvraag over een ruime beoordelingsruimte beschikken met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van (onder andere) artikel 32 van de Visumcode en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of één van de weigeringsgronden aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van de minister dat zich een weigeringsgrond voordoet, alleen terughoudend kan toetsen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel, dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sociale en economische binding van eisers met Guinee onvoldoende is aangetoond. De minister heeft daarom in redelijkheid kunnen twijfelen aan het voornemen van eisers om tijdig terug te keren. In dit verband heeft de minister aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij geen informatie heeft verstrekt over haar moeder, dat zij geen andere broers of zussen heeft, en dat zij het huwelijk met de vader van eiser niet met een huwelijksakte heeft onderbouwd. Ook heeft de minister kunnen betrekken dat de vader van eiseres is overleden en dat niet is gebleken dat eiseres de zorg draagt voor directe familieleden, zodat er niet om deze redenen sprake is van sociale binding. Eisers hebben deze omstandigheden niet betwist. De minister heeft verder mogen stellen dat niet gebleken is dat eiseres anderszins maatschappelijke verplichtingen heeft, omdat het werk van eiseres in een ziekenhuis van economische aard is, en geen sociale binding aantoont. Voor zover eiseres in beroep heeft gesteld dat zij mantel- en ouderenzorg verleend, heeft zij dit niet met stukken onderbouwd. De minister heeft verder mogen stellen dat eiseres haar financiële situatie niet inzichtelijk heeft gemaakt, omdat zij alleen salarisspecificaties heeft overgelegd, maar geen bankafschriften of een verklaring van de bank. De minister heeft daarom mogen concluderen dat de overgelegde bewijsstukken de sociale en economische binding met Guinee niet aantonen. De stellingen van eiseres over de hoogte van haar inkomen en dat één soort binding voldoende is, doet niet af aan het voorgaande.
5.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen, dat de garantstelling door referent onvoldoende is om terugkeer te waarborgen, omdat de sociale en economische binding van eisers met Guinee onvoldoende is aangetoond. Eisers hebben niet onderbouwd dat het ontbreken hiervan voor arme mensen sneller wordt aangenomen. Daartoe heeft de minister terecht gesteld dat voor elke vreemdeling dezelfde voorwaarden gelden en bewijsstukken over binding met het land van herkomst worden verlangd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Gebruik algoritme in primaire besluiten
6. Eisers hebben gesteld dat de primaire besluiten tot stand zijn gekomen met behulp van een AI beslisboom, waarin discriminerende componenten zijn verwerkt. Volgens eisers is Guinee als een negatieve component gebruikt in de beoordeling. Eisers beschouwen dit als discriminerend.
6.1.
In het verweerschrift heeft de minister een uitgebreide toelichting gegeven op de werking van het algoritme Buitenlandse zaken Analyse Omgeving (BAO). Dit wordt gebruikt in de werkwijze Informatie Ondersteunend Beslissen (IOB). De BAO adviseert een intensiteitstrack (
fast, regular, intensive). Een intensiteitstrack wordt, indien mogelijk, bepaald op grond van minimaal drie uit zeven criteria. Dit zijn het hoofddoel van de reis, de locatie van aanvraag, de burgerlijke staat van aanvrager, het beroep van aanvrager, de nationaliteit van aanvrager, de leeftijdsgroep en het geslacht van aanvrager. Het betreft profilering op basis van minimaal drie kenmerken van een combinatie van aanvraag- en persoonsgegevens. Het algoritme geeft volgens de minister aan de beslisser een te verwachten intensiteit aan van het dossieronderzoek en zegt niets over de inhoudelijke beslissing. Volgens de minister leidt de BAO niet tot vooringenomenheid (
bias), omdat de beslisser zelf een beslissing moet nemen over de bewijsstukken en voorwaarden voor visumverkrijging, en omdat deze voorwaarden voor iedereen gelijk zijn. De BAO is door de minister ter beoordeling voorgelegd aan verschillende instanties en adviesbureaus. Ter onderbouwing is gewezen op verschillende Kamerbrieven en beantwoording van Kamervragen, [5] op onderzoeksrapporten, [6] op het algoritmeregister [7] , op de informerende
factsheet [8] ,en op het advies van de Landsadvocaat. [9]
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt eisers niet in de enkele stelling dat in de BAO discriminerende componenten zijn verwerkt, omdat zij dit niet nader – ook niet desgevraagd ter zitting – hebben onderbouwd. Zo is alleen gesteld, en niet nader toegelicht, dat uit het rapport van het Rijks ICT Gilde volgt dat sprake is van discriminatie. Ook zijn eisers niet ingegaan op de motivering van de minister in het verweerschrift en de daarbij genoemde overige onderzoeksrapporten met andere conclusies, en beantwoording van Kamervragen. De enkele niet geconcretiseerde verwijzing ter zitting naar niet overgelegde artikelen over de toeslagenaffaire, leidt niet tot een ander oordeel. Daarnaast leidt de stelling van eisers op zitting dat de aanvraag zou zijn toegewezen als zij afkomstig waren uit de Verenigde Staten ook niet tot een ander oordeel, alleen al omdat inwoners uit dit land zijn vrijgesteld van de visumplicht. [10] Voor zover eisers hebben gesteld dat het discriminerende karakter in de visumprocedure volgt uit de primaire besluiten die niet inzichtelijk zijn gemotiveerd, slaagt dat betoog niet. De rechtbank overweegt allereerst dat het bestreden besluit ter toetsing voorligt. Daarnaast is eisers stelling niet nader onderbouwd. Dit geldt ook voor de stelling van eisers dat sprake is van geautomatiseerde besluitvorming bij de primaire besluiten.
Afzien van horen in bezwaar
7. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat de minister ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
7.1.
Van horen mag alleen in uitzonderlijke gevallen worden afgezien. [11] In dit geval heeft de minister eisers niet gehoord, omdat hij het bezwaar kennelijk ongegrond heeft geacht. [12] Een bezwaar is kennelijk ongegrond als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met de motivering van het eerste besluit.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor en heeft de minister mogen afzien van het horen in bezwaar. Eisers hebben in bezwaar namelijk geen nieuwe bewijsstukken ingediend ter onderbouwing van de sociale en economische binding met Guinee. De rechtbank is van oordeel dat dit wel van hen verwacht kon worden, nu in de primaire besluiten aan eisers is tegengeworpen dat de sociale en economische binding met Guinee niet is aangetoond. De enkele stelling van eisers in beroep dat hierover tijdens een hoorzitting een toelichting gegeven had kunnen worden, had zonder bewijsstukken niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen. De minister heeft de visumaanvragen terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Eisers krijgen daarom geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzitter, en mr. N.M. van Waterschoot, en mr. V.A.G. van Dijk, leden, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, op grond van artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (de Visumcode).
2.Op grond van artikel 14 van de Visumcode.
3.Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.
5.Zie de Kamerbrief van 11 mei 2023,
6.Zie het rapport van Privacy Management Partners,
7.Zie “Informatie Ondersteund Beslissen - Kort Verblijf (Schengen) Visum (KVV)” op <
8.Zie de factsheet “Informatie Ondersteund Beslissen Schengen Visum Kort Verblijf (KVV)” op <
9.Zie het advies van het Kantoor Landsadvocaat Pels Rijcken van 23 maart 2023, over het gebruik van nationaliteitsgegevens bij visumaanvraag.
10.Zie artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018, in samenhang gelezen met bijlage II bij deze verordening.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
12.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.