Het re-integratiebeleid van eiseres, zoals dat hiervoor in 3.2.2 is uiteengezet, heeft in deze zaak geleid tot een passieve houding van de werkgever. Het wachten op ‘groen licht’ van de bedrijfsarts, zoals eiseres dat ter zitting heeft toegelicht, is in strijd met de van een werkgever te verwachten inspanningen in het kader van re-integratie. In feite heeft eiseres (in de persoon van [ziekteverzuimcoördinator] ) gedurende het hele eerste ziektejaar in het kader van de re-integratie van de werkneemster nagenoeg niets ondernomen. Het is in deze zaak de bedrijfsarts geweest (en dus niet de werkgever) die, zolang er geen sprake was van arbeidsmogelijkheden voor het eigen werk, contacten met de werkneemster, haar partner en de behandelaars heeft onderhouden.
De rechtbank constateert in dit verband verder dat eiseres niet conform haar eigen beleid in de zesde week met werkneemster heeft vastgesteld of er mogelijkheden waren tot re-integratie. Ook is niet een plan van aanpak ingevuld met “geen mogelijkheden”. In de achtste week is evenmin een plan van aanpak opgesteld. Dat plan van aanpak is niet eerder opgesteld dan op 13 september 2022, toen al negen maanden van het tweede ziektejaar verstreken waren. De (impliciet) door eiseres ingenomen stelling dat een plan van aanpak niet behoeft te worden ingevuld zolang de bedrijfsarts vindt dat er geen arbeidsmogelijkheden in het eigen werk zijn, volgt de rechtbank niet. Die werkwijze is in strijd met de wettelijke eisen die aan de re-integratie-inspanningen van een werkgever worden gesteld.
Daarbij komt dat negen weken na de ziekmelding van de werkneemster, op 9 februari 2021, de werkneemster zelf aan de bedrijfsarts heeft gezegd dat zij een terugkeer in haar eigen werk niet zag lukken. In dat verband adviseerde de bedrijfsarts aan de werkgever dat overwogen moest worden welk re-integratiedoel passend is. Met die mededeling heeft de werkgever niets gedaan.
Later in het eerste ziektejaar, op 28 mei 2021, rapporteerde de bedrijfsarts dat inzet in eigen werk nog niet aan de orde was en heeft de werkneemster gezegd dat ze geen contact had met de werkgever. Ook dat was voor de werkgever een moment geweest om contact met de werkneemster te hebben over de re-integratie en (laattijdig) een plan van aanpak op te maken. De filiaalmanager (in de hoedanigheid van casemanager) heeft echter niet eerder een ontmoeting met de werkneemster gehad dan op 18 februari 2022, in de vijftiende maand van de arbeidsongeschiktheid. Dit is te laat. Bovendien zijn er geen aanknopingspunten te vinden dat op dat moment concrete afspraken zijn gemaakt of duidelijke re-integratiedoelen zijn gesteld.
Ook de stelling van eiseres dat aan werkneemster een WIA-uitkering is toegekend naar een mate van 100% arbeidsongeschiktheid waarbij geen functies zijn geduid zodat eiseres geen re-integratiekansen heeft gemist, treft geen doel. De arbeidskundige component van de WIA-beoordeling heeft een theoretisch karakter en is niet aan te merken als een inschatting van re-integratiemogelijkheden in eigen of andere, al dan niet aangepaste, werkzaamheden.
Op 2 juli 2021 rapporteerde de bedrijfsarts dat werkneemster vrijwillig activiteiten verrichtte. Ook beschreef hij dat terugkeer in het eigen werk op dat moment niet mogelijk was en onduidelijk was of dit op de lange termijn zou kunnen. Deze datum markeert in de ogen van de rechtbank een ommekeer. De werkneemster is rond die datum immers op basis van vrijwilligheid weer enkele uren per dag gaan werken. Het had op de weg van eiseres gelegen om op dat moment, of uiterlijk zes weken daarna, de situatie met de werkneemster in kaart te brengen en te bezien of dat betekende dat er re-integratiemogelijkheden in het eerste spoor waren.
De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat de werkzaamheden van de werkneemster bij [bedrijfsnaam] , die plaatsvonden in het kader van haar medische behandeling, als re-integratie-activiteiten van de werkgever gezien moeten worden. Niet alleen had de werkgever daarmee geen enkele bemoeienis (en wist zij er aanvankelijk zelfs niet van), maar eiseres gaat er met die stelling aan voorbij dat re-integratie-activiteiten zoveel mogelijk gericht moeten zijn op structurele hervatting in loonvormende arbeid bij de eigen of een andere werkgever. Daarvan is bij therapeutische werkzaamheden in het kader van een behandeling geen sprake. Eiseres had bijvoorbeeld samen met eiseres kunnen onderzoeken of in haar onderneming functies aan te passen waren op een zodanige wijze dat deze binnen de op dat moment (omstreeks 2 juli 2021) ontstane mogelijkheden van de werkneemster zouden vallen.