ECLI:NL:RBDHA:2025:13380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
23/5162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hoogvliet B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de oplegging van een loonsanctie. Werkneemster, in dienst bij Hoogvliet, meldde zich op 10 december 2020 ziek. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 12 december 2022, legde het Uwv op 1 december 2022 een loonsanctie op aan Hoogvliet, omdat de werkgever onvoldoende had gedaan voor de re-integratie van de werkneemster. De rechtbank oordeelde dat Hoogvliet in de periode van ziekte onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank concludeerde dat de werkgever niet tijdig en adequaat had gereageerd op de signalen van de bedrijfsarts en de werkneemster, en dat er kansen voor re-integratie waren gemist. De rechtbank verwierp het standpunt van Hoogvliet dat er geen re-integratiemogelijkheden waren, en oordeelde dat de werkgever had moeten onderzoeken of er aanpassingen in de functie mogelijk waren. De rechtbank verklaarde het beroep van Hoogvliet ongegrond en bevestigde de loonsanctie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2025 in de zaak tussen

Hoogvliet B.V., uit Bleiswijk, eiseres (hierna ook: Hoogvliet)

(gemachtigde: mr. O.J. Praamstra),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder (ook: het Uwv)
(gemachtigde: mr. C. Schravesande).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[werkneemster]uit Den Haag (werkneemster).

Inleiding

Werkneemster was vanaf 12 oktober 2019 in dienst bij eiseres. Werkneemster heeft zich bij eiseres op 10 december 2020 ziekgemeld.
Op 12 december 2022 heeft werkneemster een aanvraag ingediend voor toekenning van een uitkering op grond van de wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Met het besluit van 1 december 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een verplichting tot loondoorbetaling tot 7 december 2023 (loonsanctie) opgelegd omdat zij zich niet voldoende heeft ingespannen voor de re-integratie van werkneemster. Hieraan ligt ten grondslag het medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts van 12 oktober 2022 en het arbeidsdeskundig rapport van 1 december 2022. In het rapport van de arbeidsdeskundige wordt overwogen dat de tekortkomingen hersteld kunnen worden als eiseres de probleemanalyse laat bijstellen, alsnog een plan van aanpak maakt en uitvoert, de re-integratiemogelijkheden in de eigen organisatie met de juiste opleidingsachtergrond en benutbare mogelijkheden verkent en een adequaat re-integratietraject in het tweede spoor opzet.
Met het besluit van 1 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is bij het primaire besluit gebleven. Geconcludeerd wordt dat eiseres in beiden trajecten kansen heeft gemist en dat de re-integratie inspanningen onvoldoende zijn geweest. Hieraan ligt ten grondslag het arbeidsdeskundig rapport van 23 mei 2023.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Hierna hebben eiseres en verweerder over en weer gereageerd op elkaar.
Werkneemster heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen namens eiseres [ziekteverzuimcoördinator] ( [ziekteverzuimcoördinator] ), ziekteverzuimcoördinator in dienst bij eiseres, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres, bedrijfsarts [bedrijfsarts] en arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] , de gemachtigde van verweerder en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [arbeidsdeskundige 2] , in dienst bij verweerder, en werkneemster en haar partner [partner werkneemster] .

Overwegingen

De relevante feiten
1.1.
Op 11 december 2020, direct na de eerste ziektedag van eiseres, heeft de bedrijfsarts werkneemster gezien op het spreekuur. De bedrijfsarts rapporteert dat werkneemster forse beperkingen heeft en dat zij een behandeling zal starten om tot herstel te komen. Inzet in werk is met deze beperkingen niet mogelijk. Eiseres is in verband met haar klachten niet inzetbaar voor haar eigen arbeid.
1.2.
Tijdens het telefonisch consult van 9 februari 2021 is de bedrijfsarts gebleken dat de belastbaarheid van werkneemster niet is toegenomen ondanks haar behandeling. De bedrijfsarts heeft met de behandelend psycholoog afgestemd welke belastbaarheid op termijn verwacht mag worden. Aan de hand daarvan is dan te bepalen welk re-integratiedoel het meest passend is. Voor werkneemster levert de gedachte om terug te gaan naar haar eigen werk paniek op; zij ziet een terugkeer niet ziet lukken.
1.3.
Naar aanleiding van het telefonisch consult van 28 mei 2021 rapporteert de bedrijfsarts dat de klachten van werkneemster nog niet afnemen en dat haar behandeling mogelijk daardoor zal worden aangepast. Inzet in eigen werk is dus nog niet aan de orde. In de toelichting op zijn spreekuurverslag adviseert de bedrijfsarts dat werkneemster volledig arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft zelf aangegeven dat ze geen contact heeft met werkgever.
1.4.
Op 2 juli 2021 rapporteert de bedrijfsarts naar aanleiding van een telefonisch consult dat eiseres vrijwillig als koffiedame functioneert bij een kliniek van Parnassia. Ook rapporteert hij dat een terugkeer in het eigen werk nu niet haalbaar is en dat het onduidelijk is of dit op de lange termijn wel kan. De bedrijfsarts schakelt arbeidskundige [arbeidsdeskundige 1] in om hier onderzoek naar te doen.
1.5.
Na het telefonisch consult van 28 december 2021 met de partner van eiseres in het kader van de eerstejaars evaluatie rapporteert de bedrijfsarts dat werkneemster volledig arbeidsongeschikt is en dat haar situatie structureel nog niet verbetert. Werkhervatting is daardoor ook nog niet in beeld.
1.6.
Op 18 februari 2022 is werkneemster in het filiaal voor het eerst op gesprek bij de supermarktmanager geweest.
1.7.
Op 22 februari 2022 heeft de bedrijfsarts werkneemster gezien op een fysiek spreekuur. Hij heeft een inzetbaarheidsprofiel gemaakt waarmee arbeidsdeskundig onderzoek mogelijk is. De bedrijfsarts rapporteert dat inzet in het eigen werk nu niet mogelijk is. Wel is de bedrijfsarts ervan op de hoogte dat werkneemster via de WMO werkt in het kader van haar behandeling, vijf dagen per week drie uur per dag in goed gestructureerd eenvoudig werk.
1.8.
Op 25 februari 2022 heeft de bedrijfsarts werkneemster gesproken samen met haar behandelaar. De bedrijfsarts rapporteert dat de belastbaarheid toeneemt en dat er inmiddels benutbare mogelijkheden zijn ontstaan. Terugkeer in het eigen werk ziet de bedrijfsarts echter niet als haalbaar re-integratiedoel, er zal moeten worden gestreefd naar re-integratie in werk waarbij weinig prikkels zijn en waar de druk niet al te hoog kan oplopen.
1.9.
In maart 2022 heeft arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] naar aanleiding van een arbeidsdeskundig onderzoek een rapport opgesteld. Hiervoor heeft zij een gesprek gevoerd met leidinggevende [leidinggevende] op 22 februari 2022 en gesprekken gevoerd met werkneemster op 18 maart 2022 en 22 februari 2022. Ook heeft zij het op 22 februari 2022 opgestelde Inzetbaarheidsprofiel, de functiebeschrijving verkoopmedewerker vers, de overzichten van overige functies van werkgever en het vacatureoverzicht geraadpleegd. De conclusie met betrekking tot het eerste spoor is dat werkneemster op het moment van het onderzoek, in de totale omvang niet geschikt te achten is voor de huidige functie. De huidige functie is ook niet met aanpassingen passend te maken. Er zijn geen andere passende functies bij de werkgever te duiden. Met betrekking tot het tweede spoor wordt overwogen: ‘Bij gunstige ontwikkeling binnen dit traject (ter beoordeling begeleider / bedrijfsarts) en verbetering van de belastbaarheid van betrokkene kan een start worden gemaakt met verdere re-integratie richting passende arbeid tegen loonwaarde. Hiervoor is betrokkene aangewezen op passende re-integratiebegeleiding richting het tweede spoor.’ Hierbij is van belang dat werkneemster werkzaamheden kan verrichten die geen langdurige concentratie vereisen, geen beroep doen op multitasking, bestaan uit voor gestructureerd werk, geen druk, stress of frustratie veroorzaken, voorspelbaar zijn, geen conflictrisico met zich meebrengen, in een kleine groep, in een rustige omgeving en met duidelijk afspraken uitgevoerd worden, in een goed gestructureerde omgeving zonder verstoringen of onderbrekingen verricht worden, overdag (tussen 8:00 en 19:00 uur) worden uitgevoerd, geen hoger scholingsniveau vereisen dan LBO en waarbij de werklocatie bereikbaar is met het openbaar vervoer op korte afstand.’ Hier worden een aantal functies voor geduid maar is het nog onzeker of dit binnen de reguliere arbeidsmarkt ingevuld kan worden; hoewel niet aangegeven in het inzetbaarheidsprofiel acht [arbeidsdeskundige 1] de kans aanwezig dat werkneemster baat heeft bij aanwezige begeleiding en of jobcoaching. Dit zal duidelijker moeten worden vanuit het traject dat werkneemster bij [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ) volgt. Momenteel wordt werkneemster niet in staat geacht tot het verrichten van activiteiten in het tweede spoor. Pas als de belastbaarheid toeneemt en er een gunstige ontwikkeling te zien is bij het huidige traject kan zij aangemeld worden voor het tweede spoor.
1.10.
Op 13 september 2022 heeft [ziekteverzuimcoördinator] namens eiseres een plan van aanpak opgesteld en ondertekend. Hierin is onder B opgenomen ‘De medewerker is weer in staat om te werken, maar het is duidelijk dat de medewerker niet meer terug kan keren in zijn/haar oude functie’ en onder C is ingevuld ‘De medewerker is wel weer volledig in staat om te werken, maar niet bij Hoogvliet omdat er bij ons geen andere, passende functies aanwezig, die hij/zij zou kunnen vervullen’ Verder is er op het formulier niets aangekruist of ingevuld. Het plan van aanpak is niet ondertekend door werkneemster.
1.11.
Op 23 november 2022 heeft eiseres werkneemster aangemeld voor een traject in het tweede spoor.
1.12.
Op 3 januari 2023 heeft [ziekteverzuimcoördinator] namens eiseres naar aanleiding van het primaire besluit, waarin de mogelijkheid werd gegeven om de tekortkomingen te herstellen, wederom een plan van aanpak opgesteld en ondertekend. Hierin is ingevuld op welke data werkneemster contact heeft gehad met de bedrijfsarts en het volgende: ‘Met de huidige belastbaarheid geen mogelijkheden werk binnen de eigen organisatie op te pakken. Dus wordt er ook geen plan van aanpak verder opgesteld.’
Het juridisch kader
2.1.
Voor werknemers die na twee jaar ziekte een aanvraag indienen voor een WIA-uitkering wordt voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door het Uwv eerst de zogenoemde Poortwachterstoets uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA luidt als volgt: “Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het BW (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen op re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, voor zover hier van belang, dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
2.2.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van voldoende re-integratie-inspanningen vindt op basis van de vastgestelde feiten plaats in stappen aan de hand van de criteria neergelegd in artikel 25, negende lid, van de WIA en artikel 65 van de WIA.
2.3.
Het Uwv heeft de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) opgesteld om die beoordeling te kunnen uitvoeren.
De beoordeling door de rechtbank

De re-integratie-inspanningen

Is er sprake van een bevredigend resultaat?
3.1.1.
In de Beleidsregels is bepaald dat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop staat. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en (ex-) werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de (ex-) werknemer.
3.1.2.
Het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat komt de rechtbank juist voor. De werkneemster werkte op de datum van de primaire beoordeling namelijk niet structureel in passend werk dat zo dicht mogelijk aansloot bij haar resterende functionele mogelijkheden.
Zijn de re-integratie-inspanningen voldoende geweest?
3.2.1.
Ondanks het uitblijven van een bevredigend re-integratieresultaat wordt geen loonsanctie opgelegd wanneer het Uwv de inspanningen van de werkgever wel voldoende acht. Bij de beoordeling wordt dan ingezoomd op datgene wat door de werkgever en de werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Daarbij geldt als volgorde dat (1) eerst wordt ingezet op hervatting in eigen werk (al dan niet aangepast), dan wel in een andere passende functie bij werkgever (het eerste spoor) dan wel (2) een andere passende functie bij een andere werkgever (het tweede spoor).
3.2.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat er voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. De bedrijfsarts heeft veelvuldig contact gehad met eiseres en hieruit is gebleken dat er geen mogelijkheden waren om werkzaamheden te verrichten. Ook onderhield de supermarktmanager contact met werkneemster. Deze contactmomenten kunnen worden gezien als maatregelen gericht op re-integratie. Eiseres voert verder aan dat er geen re-integratiekansen zijn gemist. Eiseres is niet begonnen met het tweede spoor traject omdat werkneemster activiteiten verrichtte bij [bedrijfsnaam] die noodzakelijk waren voor haar medische behandeling. De belastbaarheid zou overschreden worden als zij ook belast werd met andere activiteiten.
Subsidiair voert eiseres aan dat de activiteiten die bij [bedrijfsnaam] zijn verricht, voor zover zij niet kunnen worden gezien als onderdeel van de behandeling, gezien kunnen worden als activiteiten die de deelname aan arbeid bevorderen zoals beschreven in artikel 7:657a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat eiseres als werkgever de activiteiten niet heeft betaald of geïnitieerd doet daar niet aan af. Verder merkt eiseres op dat aan werkneemster een WIA-uitkering is toegekend naar een mate van 100% arbeidsongeschiktheid waarbij geen functies zijn geduid. Dit vormt op zijn minst een aanwijzing dat er door eiseres geen re-integratiekansen zijn gemist. Over het plan van aanpak stelt eiseres dat het is opgesteld op 13 september 2022 en ook aan werkneemster is verstrekt. In zoverre is er geen strijd met artikel 25, negende lid, van de WIA. Dat dit pas is gedaan op deze datum betekent niet dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest.
Ter zitting heeft eiseres haar werkwijze bij re-integratie nader toegelicht. Er is een ziekteverzuimbeleid. Bij een ziekmelding zal de arbodienst van eiseres (Medikeur) binnen 24 uur contact opnemen met de zieke werknemer. Eiseres (in het bijzonder [ziekteverzuimcoördinator] ) houdt in de gaten of alle regels, formulieren en gesprekken vanuit de Wet Poortwachter worden gevolgd, ingevuld en gevoerd en of dit op tijd gebeurt. Dit gaat in overleg met de bedrijfsarts, met name met betrekking tot de eerstejaars Ziektewet-beoordeling. Bij de inzet van het tweede spoor is [ziekteverzuimcoördinator] ook zelf betrokken. [ziekteverzuimcoördinator] zorgt ervoor dat de supermarktmanager, die de casemanager is, alle nodige informatie krijgt om de re-integratie goed te laten verlopen. [ziekteverzuimcoördinator] heeft inzage in de toelichtingen die de bedrijfsarts geeft zodat zij de juiste vervolgstappen kan nemen. In de zesde week wordt er vastgesteld of er mogelijkheden zijn tot re-integratie. Als die er niet zijn wordt het plan van aanpak ingevuld met “geen mogelijkheden”. Pas als de bedrijfsarts groen licht geeft dan wordt er een ingevuld plan van aanpak gestuurd naar de casemanager.
3.2.3.
Verweerder is het niet met eiseres eens. Verweerder meent dat eiseres onvoldoende heeft gedaan aan de re-integratie van werkneemster. Eiseres heeft zich onterecht slechts gericht op re-integratie binnen een beschutte werkomgeving. Niet is gebleken dat er de gehele te beoordelen periode sprake is geweest van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. In de loop van de wachttijd zijn namelijk wel mogelijkheden ontstaan voor andere werkzaamheden dan die werkneemster verrichte bij [bedrijfsnaam] . Eiseres heeft daarop niet tijdig adequate stappen ondernomen. Verweerder stelt verder dat eiseres re-integratiekansen heeft gemist.
Met betrekking tot de loonsanctie verwijt verweerder eiseres niet meer dat zij geen tweede spoor-traject heeft opgestart. Uit de medische rapportage van de verzekeringsarts b&b van 2 november 2023 is namelijk gebleken dat de activiteiten bij [bedrijfsnaam] medisch noodzakelijk waren en dat aanvullende activiteiten voor het tweede spoor de belastbaarheid van werkneemster zouden hebben overschreden.
Met betrekking tot het plan van aanpak stelt verweerder dat dit opgesteld had moeten worden aan het begin van het re-integratietraject, en wel in week 8. In het plan van aanpak worden afspraken vastgelegd tussen werkgever en werknemer over de te ondernemen acties om de mogelijkheden tot werken te vergroten. De bedoeling is dat het Plan van aanpak tijdens het re-integratieproces regelmatig geëvalueerd wordt en waar nodig bijgesteld. Indien dit niet is gebeurd, dient uit het dossier te blijken dat het re-integratieproces desondanks gewaarborgd is. In dit geval is het plan van aanpak pas bij de eindevaluatie in het kader van de WIA-aanvraag opgesteld. Ook is uit het dossier op geen enkele wijze gebleken dat eiseres vanaf het begin de re-integratiemogelijkheden heeft vastgesteld, gemonitord en geëvalueerd. Ter zitting heeft verweerder aanvullend nog toegelicht dat ook als er geen re-integratiemogelijkheden zijn, een plan van aanpak moet worden opgesteld, Dan is sprake van een stuurmoment. Wanneer er daarna mogelijkheden ontstaan, kan snel worden gehandeld en het plan bijgesteld worden.
3.2.4.
Over de vraag of sprake is van voldoende re-integratie-inspanningen in het eerste en tweede spoor in de periode van 10 december 2020 (de eerste ziektedag) tot 1 december 2022 (de primaire beoordeling van de WIA-aanvraag) overweegt de rechtbank het volgende.
3.2.5.
De rechtbank stelt voorop dat van een werkgever (hier dus van eiseres) al het mogelijke wordt verwacht om een arbeidsongeschikte werknemer in passend werk te re-integreren. Dat is een uitvloeisel van artikel 7:658a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Daarin is, voor zover hier relevant, bepaald dat de werkgever ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf bevordert. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt volledig bij de werkgever en berust niet bij de arbodienst. De stelling van eiseres dat de contacten die de bedrijfsarts met de werkneemster heeft gehad als concrete re-integratie-activiteiten gezien moeten worden, is dus onjuist. De concrete invulling van de re-integratieverplichtingen ligt bij de werkgever. Uitgangspunt is dat, als er arbeidsmogelijkheden zijn, de werkgever zich moet inspannen voor re-integratie. Als de werknemer niet in staat is om te hervatten in (aangepast) eigen werk, dan moet er een voldoende systematisch onderzoek naar de andere mogelijkheden binnen het bedrijf van de eigen werkgever plaatsvinden (het eerste spoor), waarbij het onderzoek zich niet mag beperken tot functies die op dat moment beschikbaar zijn. Ook aanpassing van functies kan onder omstandigheden van de werkgever worden gevergd. De Beleidsregels geven verder aan dat de werkgever de re-integratie bij een andere werkgever (het tweede spoor) moet bevorderen als bij de eerstejaarsevaluatie blijkt dat niet binnen een redelijke termijn een concreet perspectief bestaat op hervatting bij de eigen werkgever. Een tweede spoortraject moet dan zo nodig tegelijkertijd met de re-integratieactiviteiten bij de eigen werkgever worden ingezet.
3.2.6.
Wat betreft het eerste spoor traject bieden de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun voor het standpunt van verweerder dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daartoe acht de rechtbank het navolgende redengevend.
3.2.7.
Het re-integratiebeleid van eiseres, zoals dat hiervoor in 3.2.2 is uiteengezet, heeft in deze zaak geleid tot een passieve houding van de werkgever. Het wachten op ‘groen licht’ van de bedrijfsarts, zoals eiseres dat ter zitting heeft toegelicht, is in strijd met de van een werkgever te verwachten inspanningen in het kader van re-integratie. In feite heeft eiseres (in de persoon van [ziekteverzuimcoördinator] ) gedurende het hele eerste ziektejaar in het kader van de re-integratie van de werkneemster nagenoeg niets ondernomen. Het is in deze zaak de bedrijfsarts geweest (en dus niet de werkgever) die, zolang er geen sprake was van arbeidsmogelijkheden voor het eigen werk, contacten met de werkneemster, haar partner en de behandelaars heeft onderhouden.
De rechtbank constateert in dit verband verder dat eiseres niet conform haar eigen beleid in de zesde week met werkneemster heeft vastgesteld of er mogelijkheden waren tot re-integratie. Ook is niet een plan van aanpak ingevuld met “geen mogelijkheden”. In de achtste week is evenmin een plan van aanpak opgesteld. Dat plan van aanpak is niet eerder opgesteld dan op 13 september 2022, toen al negen maanden van het tweede ziektejaar verstreken waren. De (impliciet) door eiseres ingenomen stelling dat een plan van aanpak niet behoeft te worden ingevuld zolang de bedrijfsarts vindt dat er geen arbeidsmogelijkheden in het eigen werk zijn, volgt de rechtbank niet. Die werkwijze is in strijd met de wettelijke eisen die aan de re-integratie-inspanningen van een werkgever worden gesteld.
Daarbij komt dat negen weken na de ziekmelding van de werkneemster, op 9 februari 2021, de werkneemster zelf aan de bedrijfsarts heeft gezegd dat zij een terugkeer in haar eigen werk niet zag lukken. In dat verband adviseerde de bedrijfsarts aan de werkgever dat overwogen moest worden welk re-integratiedoel passend is. Met die mededeling heeft de werkgever niets gedaan.
Later in het eerste ziektejaar, op 28 mei 2021, rapporteerde de bedrijfsarts dat inzet in eigen werk nog niet aan de orde was en heeft de werkneemster gezegd dat ze geen contact had met de werkgever. Ook dat was voor de werkgever een moment geweest om contact met de werkneemster te hebben over de re-integratie en (laattijdig) een plan van aanpak op te maken. De filiaalmanager (in de hoedanigheid van casemanager) heeft echter niet eerder een ontmoeting met de werkneemster gehad dan op 18 februari 2022, in de vijftiende maand van de arbeidsongeschiktheid. Dit is te laat. Bovendien zijn er geen aanknopingspunten te vinden dat op dat moment concrete afspraken zijn gemaakt of duidelijke re-integratiedoelen zijn gesteld.
Ook de stelling van eiseres dat aan werkneemster een WIA-uitkering is toegekend naar een mate van 100% arbeidsongeschiktheid waarbij geen functies zijn geduid zodat eiseres geen re-integratiekansen heeft gemist, treft geen doel. De arbeidskundige component van de WIA-beoordeling heeft een theoretisch karakter en is niet aan te merken als een inschatting van re-integratiemogelijkheden in eigen of andere, al dan niet aangepaste, werkzaamheden.
Op 2 juli 2021 rapporteerde de bedrijfsarts dat werkneemster vrijwillig activiteiten verrichtte. Ook beschreef hij dat terugkeer in het eigen werk op dat moment niet mogelijk was en onduidelijk was of dit op de lange termijn zou kunnen. Deze datum markeert in de ogen van de rechtbank een ommekeer. De werkneemster is rond die datum immers op basis van vrijwilligheid weer enkele uren per dag gaan werken. Het had op de weg van eiseres gelegen om op dat moment, of uiterlijk zes weken daarna, de situatie met de werkneemster in kaart te brengen en te bezien of dat betekende dat er re-integratiemogelijkheden in het eerste spoor waren.
De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat de werkzaamheden van de werkneemster bij [bedrijfsnaam] , die plaatsvonden in het kader van haar medische behandeling, als re-integratie-activiteiten van de werkgever gezien moeten worden. Niet alleen had de werkgever daarmee geen enkele bemoeienis (en wist zij er aanvankelijk zelfs niet van), maar eiseres gaat er met die stelling aan voorbij dat re-integratie-activiteiten zoveel mogelijk gericht moeten zijn op structurele hervatting in loonvormende arbeid bij de eigen of een andere werkgever. Daarvan is bij therapeutische werkzaamheden in het kader van een behandeling geen sprake. Eiseres had bijvoorbeeld samen met eiseres kunnen onderzoeken of in haar onderneming functies aan te passen waren op een zodanige wijze dat deze binnen de op dat moment (omstreeks 2 juli 2021) ontstane mogelijkheden van de werkneemster zouden vallen.
3.2.8.
De rechtbank acht verder van cruciaal belang het moment van de eerstejaarsevaluatie op 28 december 2021. In de Beleidsregels wordt benadrukt dat er los van de periodieke evaluatie van het plan van aanpak tijdens de eerstejaarsevaluatie basale keuzes gemaakt kunnen worden over de re-integratie. Hierbij worden als voorbeeld situaties genoemd waarin bijstelling van de re-integratieactiviteiten op dat moment nodig kan zijn. Te denken valt dan aan de situatie dat:
- er nog geen plan van aanpak is of er in het plan van aanpak geen helder doel is
gesteld;
- de medische situatie stagneert;
- de werkhervatting niet stabiel is; of
- de periodes van werk en uitval elkaar afwisselen.
Rond 28 december 2021 was in ieder geval sprake van een situatie als in de Beleidsregels aangeduid, die aanleiding zou hebben moeten geven tot het maken van keuzes over de re-integratie, ondanks dat de werkneemster op dat moment (weer) volledig arbeidsongeschikt was en dat werkhervatting daardoor nog niet in beeld was. Eiseres heeft, zo moet de rechtbank vaststellen, na die rapportage echter opnieuw niets anders gedaan dan afwachten.
3.2.9.
In maart 2022 kwamen de resultaten van het arbeidsdeskundig onderzoek beschikbaar, dat door de bedrijfsarts was aangevraagd. Daaruit bleek dat de werkneemster niet geschikt te achten was voor de eigen functie en dat deze functie ook niet passend te maken was. Ook zijn er geen andere passende functies voor de werkneemster bij eiseres. De arbeidsdeskundige rapporteerde dat wanneer de belastbaarheid toeneemt en er een gunstige ontwikkeling te zien is bij [bedrijfsnaam] , dat werkneemster aangemeld kon worden voor het tweede spoor. De enige actie die hierop is gevolgd, is dat er op 13 september 2022, een half jaar na het advies van de arbeidsdeskundige en zeven maanden nadat de bedrijfsarts aan de werkgever had gemeld dat er benutbare mogelijkheden waren ontstaan, voor het eerst een plan van aanpak met de inhoud ‘geen mogelijkheden’ is opgesteld, dat echter niet met de werkneemster is besproken en door haar ondertekend is, maar dat slechts aan de werkneemster is uitgereikt. Vervolgens is de werkneemster niet eerder dan op 23 november 2022 aangemeld voor het tweede spoor traject. Resultaten van het tweede spoor zijn in het dossier niet beschikbaar.
3.2.10.
De rechtbank komt gezien het vorenstaande tot de slotsom dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest.
Is er sprake van een deugdelijke grond?
3.3.1.
Evenmin wordt een loonsanctie opgelegd als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft.
3.3.2.
Eiseres voert aan dat er bij werkneemster sprake was van psychische klachten met een onduidelijk beloop en een onduidelijke prognose. Ook dient in aanmerking genomen te worden dat er de gehele wachttijd geen stabiele situatie is ontstaan en dat er in september 2022 sprake was van toegenomen gezondheidsrisico’s. Eiseres had niet anders kunnen handelen dan zij gedaan heeft.
3.3.3.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De stelling van eiseres houdt in de kern in dat zij een deugdelijke grond heeft om geen re-integratie-activiteiten te verrichten zolang er sprake is van een onduidelijk beloop van de klachten, een onduidelijke prognose, een instabiele medische situatie en gezondheidsrisico’s. Die stelling miskent de inspanningsverplichting die in het Burgerlijk Wetboek, de WIA en de Beleidsregels is neergelegd. Bovendien zijn in de voorliggende zaak in de loop van het eerste ziektejaar benutbare mogelijkheden ontstaan. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat ook als de arbeidsmogelijkheden beperkt worden ingeschat maar er strikt genomen geen sprake (meer) is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, van een werkgever gevergd kan worden dat hij in enige mate re-integratie-inspanningen verricht. [1] Een complexe en onzekere medische toestand levert voor de werkgever geen deugdelijke grond op om re-integratie-activiteiten volledig achterwege te laten.
3.3.4.
De rechtbank concludeert dat dus geen sprake was van een deugdelijke grond om voldoende re-integratie-activiteiten achterwege te laten.
3.3.5
De situatie dat er voor de werkneemster in het geheel geen mogelijkheden meer waren tot het verrichten van arbeid bij eiseres en bij een andere werkgever doet zich in deze zaak niet voor omdat het tweede spoor-traject waarvoor eiseres is aangemeld niet tot een dergelijke uitkomst heeft geleid. Ook daarin is dus geen grond gelegen om van eiseres in het geheel geen re-integratie-inspanningen (meer) te verlangen.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht zonder dat zij hier een deugdelijke grond voor had.
De overige gronden
4.1.1.
Eiseres stelt dat het besluit tot oplegging van de loonsanctie niet zodanig concreet is dat het haar op basis daarvan voldoende duidelijk kon zijn waaruit haar tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen uit bestond. [2]
4.1.2.
Uit de door eiseres genoemde jurisprudentie blijkt dat artikel 25, negende lid, van de WIA met zich meebrengt dat het Uwv een besluit tot oplegging van een loonsanctie zodanig concreet moet motiveren dat de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk moet zijn waaruit de tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestaat. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de onder het kopje Inleiding dat verweerder aan eiseres, ook door de afwezigheid van een inhoudelijk plan van aanpak als zodanig te benoemen in het arbeidsdeskundig verslag van 1 december 2022, voldoende kenbaar heeft gemaakt wat er aan de loonsanctie ten grondslag lag voordat eiseres de mogelijkheid kreeg om dit gebrek te herstellen. Dat er geen sprake was van een concrete motivering van de loonsanctie, en dat het voor eiseres niet duidelijk had kunnen zijn wat de tekortkomingen waren, kan de rechtbank dan ook niet volgen. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
4.2.
Eiseres heeft ook aangevoerd dat werkneemster zelf een verkeerd opleidingsniveau heeft doorgegeven en dat daardoor re-integratiekansen gemist zijn. Ook heeft verweerder volgens eiseres onterecht de terminologie van een claimbeoordelingssituatie gebruikt. Wat daar ook van zij, de rechtbank komt aan de bespreking van deze gronden niet toe, nu zij gezien al hetgeen hiervoor is overwogen, los van de vragen omtrent het opleidingsniveau en de gebruikte terminologie, van oordeel is dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Het standpunt van werkneemster
5.1.
Volgens de werkneemster was re-integratie wel mogelijk. Zij heeft nooit de kans gekregen om het te proberen. Zij heeft altijd graag willen werken. Ter zitting heeft zij benadrukt dat het Hoogvliet is die verantwoordelijk is voor de situatie waar zij nu in zit. Haar werkgever heeft op alle fronten niks ondernomen.
5.2.
De rechtbank kan niet nader ingaan op deze stellingen van de werkneemster. In deze procedure dient de rechtbank namelijk de besluitvorming van het Uwv te beoordelen waarbij uitsluitend aan de orde is of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, of re-integratiekansen zijn gemist en of daarin aanleiding lag voor het Uwv om Hoogvliet een loonsanctie op te leggen.

Het bekortingsverzoek

6.1.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het bezwaar tegen de loonsanctie mede opgevat dient te worden als bekortingsverzoek en dat dit per brief is ingediend op 27 juni 2022. De gemachtigde van verweerder heeft hierop gereageerd door te stellen dat een bekortingsverzoek apart ingediend had moeten worden en dat eiseres hierover is geïnformeerd tijdens de hoorzitting.
6.2.
De rechtbank overweegt dat eiseres niet eerder dan op de zitting, en dan nog nadat de behandelend rechter daarnaar had gevraagd, in deze zaak een beroep heeft gedaan op het indienen van een bekortingsverzoek. De rechtbank wijst deze grond af als te laat. Het had op de weg van eiseres gelegen om, als zij vond dat haar bezwaar (tevens) als bekortingsverzoek moest worden opgevat, het Uwv daarop eerder aan te spreken. Mede van belang acht de rechtbank daarbij dat in het primaire besluit is uitgelegd op welke wijze een bekortingsverzoek ingediend kon worden en dat eiseres dit niet op de juiste wijze heeft gedaan. Verweerder heeft daarom terecht het bezwaar van eiseres niet opgevat als een bekortingsverzoek.
Conclusie en gevolgen
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft bepaald dat aan eiseres een loonsanctie wordt opgelegd. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2726.
2.In dit verband verwijst eiseres naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570.